Molen Oostermolen, Edam

Edam, Noord-Holland
v

korte karakteristiek

naam
Oostermolen
modeltype
Standerdmolen
functie
korenmolen
bouwjaar
verdwenen
toestand
verdwenen
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt  
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt
Ten Bruggencate-nr.
08283
oude dbnr.
V8283
Meest recente aanpassing
| Conversie

locatie

plaats
Edam
plaatsaanduiding
op het Noordooster blokhuis
gemeente
Edam-Volendam, Noord-Holland
streek
De Zeevang
geo positie
X: 132588, Y: 503099
N: 52.51511, O: 5.05704

constructie

modeltype
Standerdmolen
krachtbron
wind
functie
plaats bediening
plaats kruiwerk
middenkruier
kruiwerk
zetelkruier
afbeelding van onze ondersteuners

geschiedenis

toestand
verdwenen
bouwjaar
verdwenen
gesloopt
geschiedenis
Op verzoek van molenaar Claes Cornelisz werd hem in 1607 toegestaan om de Oostermolen op het Noordooster blokhuis te zetten. Op het hoge bolwerk kreeg de molen een veel betere windvang, maar de molenaars moesten zich wel schikken naar de strengere regels. Zo mochten Jan Claesz en zijn broer Cornelis niet eigenhandig het hek openen om via de vesting met paard en wagen zich toegang tot de molen te verschaffen.

In 1651 was de molen in bezit van de erven Jan Claesz.

Er bleek te weinig werk te zijn voor drie korenmolens in de stad. In het bijzonder merkten dat de molenaars van de Oostermolen, die los van de beide andere een eigen klantenkring moest opbouwen. Jan Remmetsz Goudebloem, die in 1656 de helft van de molen kocht van Griet Jacobs (weduwe Cornelis Claesz), zette hem in 1660 al weer te koop. Het lukte hem echter niet de halve molen "met twee paar goede steenen ... met een schuijt ende kar" te verkopen.

De exploitatie geschiedde door mede-eigenaar Claes Jansz Hoorn en Maes Gerritsz en die raakten in conflict met de pachter van de belasting op het gemaal en de leverancier van de molenkar. Wem Dircks, de weduwe van Claas Jansz Hoorn, slaagde er evenmin in om de molen te verkopen. Cornelis Dirck Schoon en Jan Remmetsz bleven zelfs vijftig gulden schuldig bij de aankoop van een nieuwe schuit om hun klanten te bereiken.

Uiteindelijk lukte het Jan om zijn aandeel in de Oostermolen te verkopen aan Cornelis Jacobsz Baep, maar die bleek hem eveneens te willen verkopen. Nog in 1670 verkocht hij de halve molen aan Ariaen Pietersz uit Schagen (de andere helft was van Cornelis Schoon), maar die moest na tien jaar erkennen dat hij de afbetaling niet rond kreeg! De molen verviel toen weer aan de erven en kinderen van Cornelis Jacobsz Gorter, die hem opnieuw verkochten aan molenaar Dirk Roelofsz met een lening van ƒ 500,=. De andere helft behoorde toen aan Taams Garbrantsz en onder deze molenaars ging het definitief mis.

Jaren achtereen bleven ze in gebreke de verponding de betalen. In 1688 constateerde men dat zij "al eenege tijt herrewars seer ontijdigh sijn vertrocken ende vervolgens de voorsz. meelmolen gans laten vervallen", zodat de ontvanger van de verponding overging tot het veilen van de Oostermolen en een bijbehorende schuit in het Heerenlogement. De opbrengst was slechts ƒ 154,=. Het stadsbestuur had inmiddels een overeenkomst met de andere molenaars, Pieter Maertsen en Jacob Cnarij van de Westermolen (Tenbruggencatenummer 06912 m) en Cornelis Jansen en Cornelis Dircksen van de Nieuwe molen (Tenbruggencatenummer 08262), gesloten. Beide molens zouden jaarlijks ƒ 7,50 extra gaan betalen in de verponding als de Oostermolen definitief van het toneel zou verdwijnen. Zo behield men de belastinginkomsten en verdween er een concurrent.

Bron: Molens van Edam door D.M. Bunskoeke, 1999.