Molen Polder Zeevang, molen 1, Kwadijk

Kwadijk, Noord-Holland
v

korte karakteristiek

naam
Polder Zeevang, molen 1
modeltype
Kantige molen, grondzeiler
functie
poldermolen
bouwjaar
verdwenen
toestand
verdwenen
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt  
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt
Ten Bruggencate-nr.
01056 q
oude dbnr.
V6402
Meest recente aanpassing
| Conversie

locatie

plaats
Kwadijk
plaatsaanduiding
Aan het Zeevangsdijkje, bij het einde van de bebouwing van Kwadijk
gemeente
Edam-Volendam, Noord-Holland
streek
De Zeevang
kadastrale aanduiding 1811-1832
Kwadijk A (2) 266 Polder de Zeevang
geo positie
X: 128610, Y: 504108
N: 52.52400, O: 4.99836

constructie

modeltype
Kantige molen, grondzeiler
krachtbron
wind
functie
romp
achtkante bovenkruier
inrichting
Scheprad
Later vijzel 1,98 m diam.
plaats bediening
grondzeiler
bediening kruiwerk
binnenkruier
plaats kruiwerk
bovenkruier
vlucht
26,50 m
afbeelding van onze ondersteuners

geschiedenis

toestand
verdwenen
bouwjaar
verdwenen
geschiedenis

Eerste polder

De stad Edam en al het omliggende gebied hebben altijd al te maken gehad met veel water. Aan de ene kant lag de Zuiderzee en aan de andere waren verschillende meren te vinden, waarvan de Purmer het dichtst bij de stad lag. Men probeerde al dat water te beheersen door het aanleggen van dijken en sluizen en zo ontstond in de 13e eeuw een polder, Zeevang geheten, ingeklemd tussen Beemster, Purmer en Zuiderzee. Met het graven van de haven van Edam volgens het privilege van 1357 werd het gedeelte ten zuiden van de stad afgescheiden van de rest en ontstond de latere Zuidpolder (zie De Slikpot/ Zuidpoldermolen, Tenbruggencatenummer 07371.

De polder Zeevang, die voortaan het gebied noordelijk van de stad omvatte, waterde uit door bij laag water sluizen te openen. Op natuurlijke wijze liep dan het polderwater uit de polder naar het omringende buitenwater. Door deze afwatering begon het land, dat voor een groot deel uit veen bestond, in te klinken. Zo daalde de bodem van de Zeevang geleidelijk en werd het steeds minder gemakkelijk om het overtollige water kwijt te raken. Reeds in de vijftiende eeuw werden daarom watermolens gebruikt om het water met windkracht uit te malen. In 1462 werd "die watermolen toe Coedijck" (=Kwadijk) genoemd (zie Tenbruggencatenummer 08284). Hoewel er dan nog geen andere watermolens specifiek worden vermeld, zijn die er zeer waarschijnlijk al wel geweest. In 1514 beschreef men bezittingen "te Middellie bij die molen" en in 1530 "tot Middelie bij die mollen in die Leege Leien", zodat er daar tenminste één was, zie Molens van de Westerweren (3 x), Tenbruggencatenummer 08261.

Sommige molens waterden uit op de omringende meren, die een kunstmatige buffer, de boezem, tussen de polder en de zee vormden. Voor het beheer van de afwatering van die boezem werd in 1544 het Hoogheemraadschap van de Uitwaterende Sluizen ingesteld, dat in Edam haar zetel kreeg. De Zeevang ontdeed zich in 1545 nog op natuurlijke wijze bij eb van het overtollige water, hoewel ook enkele molens de polder bemaalden. Alle dorpen moesten voor deze afwatering een bijdrage leveren: "ende gelden in vijff sluijsen ende in twie watermolens om haer water te losen". Zie Molen van de Oosterweren (1), Tenbruggencatenummer 08247 voor die twee molens.

Onder Kwadijk betaalde men bovendien nog mee aan een derde watermolen, die van de Kwadijkerkoog (Tenbruggencatenummer 01056 p). De kaart van Joost Jansz uit 1575 toont alleen een molen in de Kwadijkerkoog, maar molens in de Zeevang zijn niet vermeld. Als deze informatie juist is, waren de Zeevangsmolens ofwel betrekkelijk klein ofwel reeds in vervallen toestand. Dit laatste lijkt het meest waarschijnlijk. De "watermolens in Seevanck staende" waren namelijk niet zo hard meer nodig zodat op 14 mei 1582 in een te Edam gehouden vergadering werd besloten om ze niet te herstellen, hoewel de afgevaardigden van Warder daar tegen waren. Met instemming van die van van Kwadijk, Middelie en Oosthuizen werden de molens op afbraak te verkocht [aan De Westerkogge]. Het geld kwam ten goede aan de polder.

Daarna kon er slechts op natuurlijke wijze worden uitgewaterd. Eventueel werd er ook ingewaterd. In de Zeevang werd hiervoor meestal als reden opgegeven dat men de muizen kwijt wilde raken: de polder stond erom bekend dat er zoveel muizen waren! Met de afbraak van de watermolens van de Zeevang verdween de eerste polderbemaling bij Edam. Het zou echter niet lang duren voordat de waterstaatkundige situatie rond Edam ingrijpend wijzigde. Zowel de Zeevang als de Zuidpolder zouden vervolgens weer moeten worden bemalen door een watermolen.


De Zeevang

Met de inpoldering van de aan de Zeevang grenzende Beemster volgens octrooi van 21 mei 1607 groeide de behoefte aan windbemaling in de polder Zeevang. Men wilde twee molens gaan bouwen, die op de Purmer zouden gaan uitmalen, zonder daarvoor bij te willen dragen aan het onderhoud van de boezem. Het Hoogheemraadschap te Edam tekende met succes daartegen bezwaar aan. Uiteindelijk besloot men één molen te bouwen naar voorbeeld van een molen onder Scharwoude.

Cornelis Simonsz uit Delft nam het werk voor ƒ 3200,= aan. In 1610 werd de molen gebouwd, blijkens de verkoop van een stukje rietland "ten behoeve vande nieuwe watermuellen" aan het bestuur van de polder. De molen stond bij Kwadijk en waterde uit op de Purmer, terwijl alle ingelanden deimtsgewijs bijdroegen in de kosten. Speciale molenmeesters zagen er op toe dat de molen alleen dan maalde wanneer het nodig was.

Hoewel de molen toen nog niet zo oud was, moest hij in 1622 reeds ingrijpend worden
hersteld. Bij die gelegenheid werd een bestek opgesteld waarin zowel de reparatie als het jaarlijkse onderhoud werden beschreven. Uit de stukken komt naar voren dat de molen een rietgedekte binnenkruier met een scheprad was. Het werk werd aangenomen door Jan Pietersz Boer van Schagen, woonachtig in de Beemster. Hij bedong ƒ 130,= voor de reparaties en vier jaar lang ƒ 74,= voor het onderhoud. Bij de verlenging in 1627 werd dit laatste bedrag verhoogd naar honderd gulden.

Omdat in 1622 ook de Purmer was drooggevallen, was de ene molen bij Kwadijk niet meer genoeg. In 1630 bepaalde men daarom:
"goetgevonden ende geresolveert tot dienste van den voorsz. Seevanck ende benefitie van de landen daerinne gelegen een tweede molen te stellen tot alsulcken plaetse als namaels verstaen sal werden best dienstich te wesen."

Deze molen (Tenbruggencatenummer 01056 s) werd meer richting Axwijk geplaatst. De molenmeesters dienden een afrekening in voor alle kosten die met de bouw gemoeid waren geweest (bijna ƒ 6400,=), maar die bleken lager te liggen dan de ervoor geïnde gelden (ruim ƒ 6500,=). Jan Jansz Coppesz nam het onderhoud van beide molens in 1632 aan voor ƒ 280,= per jaar, maar allengs daalde dat bedrag.

Nog altijd was men niet definitief uit de problemen met de bemaling en zo overlegde men in 1651 over het plaatsen van nog twee molens. De meningen waren echter verdeeld en voorlopig werd er nog van afgezien. In de winter van 1653/1654 zag men echter in dat het zo niet door kon gaan en bepaalde men dat "dese somer noch een achtkante watermolen in de Zeevanck zal worden gestelt". Onderzocht zou worden of eventueel een van de drie in de Wormer te koop aangeboden watermolens (Tenbruggencatenummer 07465) geschikt zou zijn om naar de Zeevang over te plaatsen. Jan Adriaensz en Jan Coppersz, die erop uit werden gestuurd, oordeelden echter dat dit niet zou gaan en daarom mochten zij met Pieter Loeffs een bestek maken op basis van de grootste van de twee reeds bestaande molens van de Zeevang. Op 26 februari daarna vond de aanbesteding reeds plaats en Jan Coppersz, alias Jan Jansz Vijselaer, nam de bouw voor vijfduizend gulden aan. Over de betaling van deze aannemingssom ontstond nog onenigheid ("questie"), omdat Vijselaer de molen niet op tijd opleverde.

Nog maar juist was de derde molen (Tenbruggencatenummer 01056 r) gereed of het bestuur werd geconfronteerd met een andere verandering in het waterbeheer. In 1660 was de aanleg van een trekvaart naar Hoorn aanstaande en die zou de polder in tweeën delen. Uitvoerig werd daarom overlegd hoe men daarmee om moest gaan. Uiteindelijk wilde men dat de commissarissen van de trekvaart o.a. (hoge) bruggen in de trekweg zouden leggen en tevens twee achtkante watermolens bij Oosthuizen zouden oprichten. Deze konden dan het afgescheiden deel van de polder op kosten van de commissarissen bemalen. De bruggen kwamen er, maar de molens niet. De financiële vergoeding die daarvoor werd bedongen (ƒ 5100,=), wilde men aanvakelijk gebruiken voor de bouw van een vierde watermolen. Na enige tijd werd echter besloten het bedrag op rente te zetten.

Ook later kwam het niet tot de bouw van een vierde molen. In 1695 vermeldde het resolutieboek:
"De heeren burgermeesteren des stadts Edam in deliberatie hebbende gebracht of de respective leden ten diensten van de gemeene Zeevanck niet soude cunnen goedt vinden tot het incoopen van de volmolen aen de Grasdijck (Tenbruggencatenummer 08296), om deselve te approprieren tot een watermolen om daerdoor 't water altoos op ende beneden de peijl te cunnen houden."
De genoemde "peijl" was te vinden aan het Kerkpoortje bij de Grote Kerk. In de vergadering van 9 februari 1696 moesten de afgevaardigden laten weten of zij de volmolen (zie dbnr. ?) wilden overnemen of niet. Het besluit luidde dat de molen "niet dienstigh" was voor de polder en dus niet zou worden overgenomen.

Een prachtige bron voor de gebeurtenissen in het eerste kwart van de negentiende eeuw in de polder Zeevang vormt een dun notulenboek, waarin verschillende bijzonderheden werden opgetekend. Veel zaken handelen over het onderhoud van de dijken, zoals de binnendijk tussen de "Volmolens Rijp en het erf van de gewesen schulpmolen" (26-05-1821), ook wel Kruisdijk genaamd. Ook de molens en molenaars worden geregeld besproken. Een triest geval was molenaar Claas Zwart te Kwadijk. Op verzoek van de schout kreeg Zwart extra ondersteuning van de polder, omdat zijn vrouw krankzinnig was geworden (23-09-1824). Op 19 december d.a.v. werd Zwart bij het uitoefenen van zijn werk getroffen door een wiek en op eerste Kerstdag overleed hij aan de gevolgen. Het bestuur benoemde uit drie kandidaten Jan Bruijn uit Axwijk als opvolger (30-12-1824).

De watersnoodramp van 1825 ging aan de Zeevang niet ongemerkt voorbij. In de nacht van 5 op 6 februari overstroomde de gehele polder. De zeedijk van de polder bleef vrijwel onbeschadigd, maar de binnendijken niet. Het droogmaken van de polder duurde geruime tijd. De door "baas Klok" gemaakte handgedreven tonvijzels verrichtten goede diensten. Hoewel de arbeiders van zes uur 's morgens tot zes uur 's avonds doorwerkten, konden ze het werk niet aan. Een door de overheid beschikbaar gestelde mobiele stoommachine bracht echter uitkomst (9 mei). Ook mocht men uitwateren op eerder drooggevallen gebieden, zoals de Hobrederkoog en de Westerkoog onder Oosthuizen.

Een rechtreeks gevolg van de overstroming was het voornemen om een vierde watermolen te laten bouwen (16-03-1826). De gouverneur van Noord-Holland stemde daarmee in (30 maart), waarna een verzoek aan Z.M. de koning werd gedaan om de benodigde gelden (ƒ 25.000,=) te lenen. Ondertussen inspecteerde men twee mogelijke plaatsen voor de nieuwe molen van 84 voet vlucht: aan de Kruisdijk, niet ver van de andere molens, en aan de Westdijk. Omdat de meningen verdeeld waren en de stemming staakte moest uiteindelijk een externe deskundige bepalen waar de molen zou komen te staan (2 mei en 10 augustus).

Op 19 augustus 1826 kon men melden dat dit aan de Wijsent tussen Hobrede en Oosthuizen zou zijn. Er werd een stuk land van 200 roeden aangekocht van Dirk de Wolf (22 augustus) en de bouw kon beginnen. Claas Vuijk uit Graft ging toezicht houden over het door C. van der Vegt uit Abcoude voor ƒ 13.700,= aangenomen werk. In de loop van 1827 kwam deze vierde, iets kleinere molen (Tenbruggencatenummer 03906 f) gereed.

In 1853 werd er nog een vijfde watermolen (Tenbruggencatenummer 01156 d) gesticht en wel aan het Hobrederdijkje onder Oosthuizen. De tijd van windmolens was toen bijna voorbij.

In 1872/1873 bouwde men aan het Oorgat een stoomgemaal en in 1879/1880 verrees er een tweede gemaal bij molen no. 2. De molens 1, 2, 3 en 4, met een vlucht van respectievelijk 26,5 m en 24,8 m werden afgebroken en de molenaars werden m.i.v. 1 april 1880 ontslagen. Molenaar Arian Vels te Kwadijk kocht de romp (zonder as, roeden, zeilen en touwwerk) van molen 1 van de polder op 1 juni 1880. De laatste complete molen, die door het polderbestuur nog achter de hand werd gehouden, werd op 13 juni 1882 door de bliksem getroffen en brandde geheel af. De twee stoomgemalen zetten de bemaling voort en na elektrificatie kon later het gemaal onder Kwadijk het alleen wel aan.

Bron: Molens van Edam door D.M. Bunskoeke, 1999.

aanvullingen

trivia
Molen van de polder Zeevang (1)

De oude bouwvallige schuur die nog steeds (2008) aan het Zeevangsdijkje staat, is waarschijnlijk deels gebouwd met materiaal van de gesloopte molen.
-----

Advertentie Purmerender Courant 24 okt. 1880:
"ONROERENDE GOEDEREN TE KWADIJK
Notaris Cramer te Edam, zal op Vrijdag, 5 November 1880, 's namiddags om één uur ten herberge van Klaas Schilp te Akswijk, ten verzoeke van het bestuur der polder "de Zeevang" publiek verkoopen een molen, schuur en erven te Kwadijk, samen groot 0.17.90 h.a."