Molen De Goede Verwachting, Burgum/ Bergum

Burgum/ Bergum, Fryslân
v

korte karakteristiek

naam
De Goede Verwachting
modeltype
Paltrokmolen
functie
zaagmolen
bouwjaar
verdwenen
toestand
verdwenen
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt  
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt
Ten Bruggencate-nr.
03080 b
oude dbnr.
V2378
Meest recente aanpassing

locatie

plaats
Burgum/ Bergum
plaatsaanduiding
gemeente
Tytsjerksteradiel, Fryslân
plaats(en) voorheen
Bergumerdam
kadastrale aanduiding 1811-1832
Burgum B (1) 517 Cornelis Piers Kramer, houtkoopman, en mede E.
geo positie
X: 195515, Y: 578068
N: 53.18775, O: 5.99332

constructie

modeltype
Paltrokmolen
krachtbron
wind
functie
inrichting
Als balkenzager
plaats kruiwerk
onderkruier
kruiwerk
onderkruier
afbeelding van onze ondersteuners

geschiedenis

toestand
verdwenen
bouwjaar
verdwenen
1877 buiten bedrijf 1882 gesloopt
geschiedenis
Op 30 juni 1810 richtte Jacob Dam een “request” aan het Gemeentebestuur van Oostzaandam tot “amotie van zijn zaagmolen, genaamd De Kat, getekend met no. 1080, en overplaatsing naar Bergum”. Zie voor De Jonge Kat dbnr. 3976. De toestemming werd verleend mits de molen te Bergum binnen één jaar weer zou worden opgebouwd.
De paltrokmolen was verkocht aan Marten Sjoerds Damstra, koopman te Bergum. In een notariële akte, opgesteld door notaris Gerrit Wilhelmij op 12 juli 1810, verklaarde Damstra “ter requisitie en tot securiteit van het Gemeente Bestuur van Oostzaandam en van allen die zulx zoude mogen aangaan zich te verbinden om de molen binnen de tijd van één jaar te Bergum in het Departement Friesland weder te zullen laten opbouwen, en binnen dien tijd daarvan bewijs te zullen zenden aan ’t Gemeente Bestuur van Oostzaandam, zig onderwerpende contrarie handelende aan de poenaliteiten bij de wet daarop gesteld”.

De molen werd in 1811 opgebouwd aan het vaarwater het Oosterse Hei bij de Bergumerdam onder Bergum. Hij kreeg na herbouw de nieuwe naam De Goede Verwachting. Op het terrein van de houtwerf was voorheen een scheepswerf gevestigd, waar houten pramen en schuiten werden gemaakt. Deze werf komt al voor op de kaart van Schotanus uit 1684. Na het overlijden van de hellingbaas in 1804 was het perceel verkocht. Een oude woning op het erf kon gebruikt worden als molenaarswoning.

Groninger Courant, 28 juli 1820:
"Een Houtzaagmolen, De Goede Verwachting genaamd, zynde een Paltrok, met de daarby staande Woonbehuizinge, ruime Hovinge en Erf, sampt Droogschuur, staande en gelegen te Bergum aan den Dam, gequoteerd no 234, by den Eigenaar M.J. Damstra zei in gebruik."

Marten Sjoerds Damstra en zijn echtgenote Grietje Jans Douma verkochten de houtwerf met de molen in 1821 op een openbare veiling bij opbod. De houtwerf werd omschreven als: “Eene houtzaagmolen, met zagen, haken, takels en alle verdere losse en vaste gereedschappen daartoe en aanbehorende, staande aan de Dam onder Bergum, “de Goede Verwachting” genaamd, met daarbij behorende huizinge, zomerhuis, houtschuur en hovinge”. Op de tweede veilingdag op 3 maart 1821 werd de molen “bij finale palmslag” toegewezen aan Theijo Fredrik Feenstra voor 5150 gulden. Hij werkte als molenaar maar een paar jaar met de molen en overleed op 23 maart 1825.

De houtwerf met de molen werd eind 1825, begin 1826, op last van de Rechtbank namens zijn minderjarige kinderen geveild. Nadat de molen voor 3505 gulden was toegewezen aan de heer Gosse Stelwagen, werd de koop op verzoek van de voogd van de minderjarige kinderen ongedaan gemaakt, daartoe gemachtigd door de familie en de wezenraad op 25 december 1825. De heer Stelwagen had namens de voogd geboden om te proberen een redelijk prijs te verkrijgen. Na deze mislukte veiling werd een overeenkomst gesloten met de meesterknecht Andries Meulenbildt voor het voortzetten van de bedrijfsvoering. Hij kreeg daarvoor een vergoeding van 3 gulden 50 cent per week, vrij wonen in een van de kamers in het molenaarshuisje en mocht 9% van het maalloon behouden.

De werf met de molen werd in 1828 wederom op last van de Rechtbank geveild en op 26 januari 1828 finaal toegewezen voor slechts 3000 gulden aan Pieter Arjens Schaafsma, meestertimmerman te Oostermeer, en Cornelis Piers Kramer, houtkoper en meesterkuiper, te Bergum, ieder voor de helft. Zij hebben de molen een aantal jaren gemeenschappelijk gebruikt.
De notariële akte vermeldt de tot de molen behorende losse gereedschappen: 83 zagen, 52 hengsels, 27 vijlen, 2 haken,2 trekzagen, 2 kanthaken, 2 takels, 4 zeilen, 2 lantaarns, 2 haakjes, 3 krammen, 1 handzaag, 1 zethaak, 1 slaghaak, 1 prikhaak, 1 beitel, 1 boor, 1 dommekracht, 2 bijlen en 2 hamers.
Op 26 januari 1833 kocht Cornelis Piers Kramer zijn partner uit voor 2000 gulden voor diens 50% aandeel in de molen en de daarbij gelegen woning, schuur, erf, tuin en gereedschappen.

Waarschijnlijk droeg Cornelis Piers Kramer de bedrijfvoering van de molen in 1848 over aan zijn zoon Jan Cornelis Kramer. Cornelis Piers Kramer bleef actief als houtkoper tot hij na 1854 ging rentenieren. Jan Cornelis Kramer was zelf ook voornamelijk actief als houtkoper. Voor hem werkten twee man op de houtwerf met de molen. Op het erf bij de woning van de familie Kramer, op de hoek van de Schoolstraat en de Lageweg in Bergum, stond een grote houtschuur en een timmerwerkplaats waar vaten, kuipen en doodskisten werden gemaakt. In de open lucht stond daar ook een boorstelling waar pompen werden vervaardigd die overal werden gebruikt voor het oppompen van grondwater. Het erf stond via de Schipvaart per praam in verbinding met de houtwerf bij de Bergumerdam.
Vlak voor zijn dood droeg Cornelis Piers Kramer het vastgoed van de houthandel, waaronder de houtwerf met de paltrokmolen, alsmede alle gereedschappen en een praam, middels een onderhandse koopakte op 1 juni 1856 aan zijn zoon Jan Cornelis Kramer over. Cornelis Piers Kramer overleed op 2 juli 1856.

Jan Cornelis Kramer liet in 1876 op de houtwerf naast de molen een stoomhoutzagerij bouwen. De oude molen werd in 1877 uit bedrijf genomen en werd op 16 maart 1877 als een in volle werking zijnde windhoutzaagmolen op afbraak te koop aangeboden. Kennelijk was er niet veel belangstelling voor om de molen in zijn geheel te kopen waarna op 23 september 1882 de afbraak van de molen, waaronder 1 eiken as, 2 houten raderen, 1 ijzeren kruk en voorts balken, ribben, planken, brandhout, enz., in 200 percelen werd geveild.
Zo kwam er 220 jaar na het afgeven van de windbrief op 7 maart 1662 aan het Westerkattegat op het eiland in de Voorzaan definitief het einde van deze oude paltrokmolen.

Tekst grotendeels: Ir. Siep Kramer, 27 februari 2010.
Aanvullingen o.a. uit "Ontheemde Zaanse Molens", Arian M.H. Smit.