Molen De Dood, Zaandam-Oost

Zaandam-Oost, Noord-Holland
v

korte karakteristiek

naam
De Dood
modeltype
Kantige molen, stellingmolen
functie
oliemolen
bouwjaar
verdwenen
toestand
verdwenen
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt  
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt
Ten Bruggencate-nr.
01090 a
oude dbnr.
V1731
Meest recente aanpassing
media-bestand
Molen 01090 a De Dood (Zaandam-Oost)
Foto: ansichtkaart no. 106 (uitg. K. Tanger)

locatie

plaats
Zaandam-Oost
plaatsaanduiding
Aan de Braakdijk
gemeente
Zaanstad, Noord-Holland
streek
Zaanstreek
kadastrale aanduiding 1811-1832
Zaandam B (2) 397 Cornelis Klaas Honing, koopman
geo positie
X: 117497, Y: 498260
N: 52.47080, O: 4.83528

constructie

modeltype
Kantige molen, stellingmolen
krachtbron
wind
functie
romp
achtkante bovenkruier
inrichting
een dubbel oliewerk en twee enkele slagwerken, later op de zolder twee koppel platte stenen
plaats bediening
stellingmolen
bediening kruiwerk
buitenkruier
plaats kruiwerk
bovenkruier
afbeelding van onze ondersteuners

geschiedenis

toestand
verdwenen
bouwjaar
verdwenen
verbrand
geschiedenis
Wanneer de Dood aan de Braakdijk is gebouwd is niet bekend. In de administratie van de harenmakerij in Koog aan de Zaan bevindt zich een nota voor de reparatie van een naslaghaar voor deze molen, gedateerd 18 juni 1672.

Op 3 juni 1681 werd de molen tegen brand verzekerd. Dit gebeurde door eigenaar Pieter Pietersz. Teun, met de omschrijving "met sijn moole de Doot". Naast de Dood, bezat Pieter Teun ook het grootste aandelenpakket in de oliemolen "het Windei" op het Kalf in Oostzaandam.

In 1711 behoorde de Dood toe aan Jacob Dirksz. Tijmes, die de molen in 1715 verkocht aan Arent Breedt en Jan Stokvis, die gezamenlijk een onderneming runden. Naast de Dood, werd er onder hun naam olie geslagen op "de Oude Haas" te Zaandijk en "de Pauw" te Nauerna. Toen op 14 juni 1727 het olieslagerscontract voor ladingen werd opgericht, lieten Arent Breet en Jan Stokvis hun molens hierbij verzekeren. Arent Breet behoorde tot een der eerste leden van de zgn. "gecommitteerden van het olieslagerscontract", het bestuur van het OC dat bepaalde bevoegdheden had. Toen zes jaar later, op 1 juli 1733, het OC voor opstallen werd opgericht, werden hierbij ook de drie molens van Breet en Stokvis opgenomen. Uit het geld dat Breet zou moeten betalen aan een door brand gedupeerde collega olieslager, blijkt dat de Dood een dubbel oliewerk bezat, uit latere aantekeningen wordt duidelijk dat zich naast het dubbele oliewerk er ook nog twee enkele werken aanwezig waren, voor de productie van hennepolie.

Arent Breet bleef lang eigenaar van de Dood, pas in 1768 ging de molen over naar zijn zoon Jacob Breet, die hem tot 1787 gaande hield. Daarna brak het tijdperk Honig aan. Jacob Breet verkocht in 1787 de Dood aan Claas Honig.

Deze Claas Honig was samen met zijn zoon Cornelis Honig en Evert Smit uit Koog aan de Zaan, de grootste moleneigenaar ooit in de Zaansteek. Bij zijn overlijden in 1813, sloegen er ruim twintig molens olie onder zijn firma. Waaronder "de Ooievaar", "de Kat", "het Pink" en "de Strijd". Na het overlijden van Claas Honig kwamen de molens onder het beheer van zijn zoon Cornelis Honig, die in de loop der jaren het molenbezit nog verder uitbreidde.

Na het overlijden van Cornelis Honig in 1845 werd zijn enorme molenbezit verdeeld. Een aantal molens kwamen onder beheer van Jacobus Kluyver, die was getrouwd met Machteltje Honig. Zoon Cornelis Honig kreeg 10 oliemolens toebedeeld en zoon Klaas Honig kreeg negen molens waaronder de Dood. Klaas Honig ging werken onder de firmanaam Claas Honig en Zonen. Later deed Klaas Honig enkele molens over aan zijn zonen. De Dood kwam samen met De Strijd en De Windhond in eigendom van zoon Klaas Honig Klaasz. die later zijn bezit weer uitbreidde met de oliemolens “de Zeef” en “de Vergilius”.

Toen Klaas Honig Klz. in 1887 overlijdt (in hetzelfde jaar als zijn vader), gingen de molens over naar de derde Klaas op rij, Klaas Honig Klaasz. Jr. De Vergilius werd meteen verkocht en gesloopt, de andere drie molens bleven tot 1896 olie slaan. Onder eigenaar Klaas Honig Klzn. stonden in 1892 de volgende namen van het molenvolk te boek: blokmaler was Dirk Volger, verder Jan Groot, Jan Schaar, Jan Visser, Maarten Klokman en Klaas Volger, een zoon van de blokmaler. In 1896 hield Klaas Honig het voor gezien en werden de molens stilgezet en verkocht. De Dood werd op 19 februari 1896 uit het OC geschreven en verkocht aan Gerrit Battem. Met behoud van het oliewerk, liet Battem in de molen twee koppel platte stenen plaatsen, die werden gebruikt voor het vermalen van koffiedoppen.

Niet lang na Gerrit Battem wordt Jan Battem eigenaar van de Dood, ik weet niet of het hier vader en zoon of twee broers betreft. Wel was de broer van Jan Battem sinds 1901 eigenaar van de nog steeds bestaande oliemolen “de Ooievaar”. Toen het vermalen van doppen niet veel geld meer opleverde, werd het oliewerk weer in gebruik genomen, maar nu voor het “haaien van cacaobutter”, d.w.z. het persen van cacaoboter uit cacaoafval ofwel "poes". Later liet Battem hiervoor een petroleummotor bijplaatsen, zodat er ook op windstille dagen geproduceerd kon worden. De Dood bleef tot zijn einde als windmolen in bedrijf.

Het einde van de Dood kwam op vrijdag 19 november 1915 (in de nacht van 18 op 19 nov.). Omstreeks middernacht brak er brand uit in een van de schuren van de molen. Het vuur greep zo snel om zich heen, dat het aanwezige personeel geen kans meer had om de beginnende brand te blussen. Doordat er geen alarmklokken meer werden geluid op het Kalf, kwam de brandweer pas ten tonele, toen de Dood al lang en breed vlak lag. Meer dan nablussen kon men toen niet meer doen. Na het verlies van de Dood ging Jan Battem verder op de Koger oliemolen “het Pink”, die hij huurde. In 1937 keert Battem weer terug aan de Braakdijk en wel op de oliemolen “de Strijd”. Het erf van de Dood werd later met huizen bebouwd.

Vlak bij de molen was vroeger een sluisje dat toegang verschafte van de Braaksloot naar het Oostzijderveld. Het sluisje werd het “Doodsluisje” genoemd en hiernaar was de molen dus vernoemd.

Ten tijde van Jan Battem was Arian Buis molenaar op de Dood, over hem schrijft Hein Schoute in zijn boekje “Herinneringen van een hutjongen” enkele sappige anekdotes.

Niet alleen in Zaandijk vond (vindt) men twee molens genaamd "het Leven" en "de Dood", ook in Oostzaandam waren er twee molens die zo waren genoemd. Beide bevonden zich aan de Braakdijk in Zaandam en werden vergezeld van de oliemolen "de Gedurige Strijd", die toepasselijk tussen "het Leven" en "de Dood" in stond.
Ook hier blijkt dus weer de lust tot het combineren van voorwerpen, personen en symbolen in de Zaanstreek, betreffende de naamgeving der molens. Het Leven was echter al vroeg verdwenen, deze oliemolen verbrandde in 1800. De Strijd hield het wat langer uit, nl. tot 1949.
Een stukje uit een rijm van W. Buijs Pzn. luidde:

"Eerst komt het Leven, En dan komt de Strijd, En de Dood komt, en men is alles kwijt".



Bronnen:
- “Duizend Zaanse Molens” P. Boorsma 1968 blz.133
- “Encyclopedie van de Zaanstreek” 1991 blz. 330-331
- “Het Olieslagerscontract” R. Couwenhoven 2002 blz.21, 50, 105
- “Gedenkboek van het olieslagerscontract” 1912
- “Molens in de Zaanstreek in oude ansichten deel 2” T. Neuhaus 1987 blz.28
- “Over molens der familie Honig” P. Boorsma 1939 blz.162
- “Zaanse molenbranden” R. Couwenhoven 2001 blz. 101-102
- “de Zaende” 4e jaargang 1949 blz. 102-103/ 259
- “de Zaende” 2e jaargang 1947 blz.136
- “de Windmolens aan de Zaanstreek” W. Buijs Pzn. 1918 blz. 136-139
- "1100 Zaanse Molens", Ron Couwenhoven 2015, blz. 138.

aanvullingen

trivia
Oliemolen "de Dood", grote achtkante bovenkruier met schuur, te Zaandam-Oost aan de Braakdijk, tussen de pelmolen "de Wildschutter" en de oliemolen "de Strijd" in. Bouwjaar onbekend, verbrand in 1915.