Molen Ooster Meule, Kolderveen

Kolderveen, Drenthe
v

korte karakteristiek

naam
Ooster Meule
modeltype
Ronde molen, grondzeiler
functie
korenmolen
bouwjaar
verdwenen
toestand
verdwenen
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt  
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt
Ten Bruggencate-nr.
06444 j
oude dbnr.
V4948
Meest recente aanpassing

locatie

plaats
Kolderveen
plaatsaanduiding
ten zuiden van de Veendijk naar Nijeveen
gemeente
Meppel, Drenthe
kadastrale aanduiding 1811-1832
Nijeveen E (1) 67 Jan Hendrik Gold, mulder
geo positie
X: 207420, Y: 526449
N: 52.72289, O: 6.16310

constructie

modeltype
Ronde molen, grondzeiler
krachtbron
wind
functie
romp
ronde bovenkruier
plaats bediening
grondzeiler
bediening kruiwerk
buitenkruier
plaats kruiwerk
bovenkruier
afbeelding van onze ondersteuners

geschiedenis

toestand
verdwenen
bouwjaar
circa
verdwenen
verbrand
geschiedenis
De laatste molen van Kolderveen heeft lange tijd, en wellicht in verschillende versies, vanaf ongeveer 1600 tot in 1852 aan de Kolderveense Oostergrift gestaan. Weinig is over de laatste Kolderveense molen bekend gebleven, maar tijdens naspeuringen van dhr. Thomas in de archieven rond zijn familie die rond 1800 aan de Kolderveense Dijk woonde, kwamen er toch steeds weer nieuwe feitjes boven water die iets over de geschiedenis van deze molen vertellen. "Hoewel er nog steeds onbeantwoorde vragen zijn, vind ik het toch leuk om een deel van de stoflaag rond de molen weg te blazen en hem voor de lezers opnieuw enigszins zichtbaar te maken". aldus dhr. Thomas.

De kaart van Nicolaas ten Have uit 1642

De kaart van ten Have (afb. 1) is zo oud, dat de Kolderveense- en Nijeveense Bovenboer nog helemaal niet bestonden toen hij werd gemaakt. Op de plaats waar ze later zouden ontstaan zien we op de kaart nog een ruig gebied dat zojuist wordt ontsloten door een aantal Griften, vanuit het zuiden zowel als het noorden. We staan nog maar aan de vooravond van de grootschalige vervening.

De Kolderveense Westergrift werd toen blijkbaar de “Tys Sloot” genoemd. De kerk van Kolderveen staat op het oude kaartje ingetekend ten oosten van deze Tys Sloot en ten oosten van de kerk zien we dat ten Have een molen heeft ingetekend, ten westen van wat vermoedelijk later de Kolderveense Oostergrift was. Tussen de Oostergrift en de Nijeveense Grift staat ook een molen ingetekend. De huidige weg tussen Nijeveen en Meppel bestond toen nog niet: Nijeveen was volgens het kaartje van Ten Have met Meppel verbonden via een weg die ten westen van de Nijeveense Grift moet hebben gelegen ongeveer vanaf waar nu de Hervormde kerk staat. De toenmalige predikant schijnt er zelfs het tolrecht over te hebben gehad: per paard 1 stuiver, per koe ½ stuiver en per schaap of varken ¼ stuiver.

Nu kun je twijfels hebben over hoe nauwkeurig de kaart van Ten Have nu eigenlijk was. Zo is de kerk in Nijeveen afgebeeld ten noorden van de Dijk. Ook schijnt men tijdens werkzaamheden vroeger in de buurt van de Zuivelfabriek in Kolderveen, dus aan de noordkant van de Dijk, al eens op fundamenten van een molen te zijn gestuit. Zeker is het echter toch wel dat het dorp Kolderveen in 1642 drie molens rijk was (als je die bij de Kolk meetelt) terwijl Nijeveen het toen nog geheel zonder moest doen. Dit blijkt ook uit oude documenten. Uit de oude Statenarchieven (OSA, nr. 841), aanwezig in het Drents Archief in Assen blijkt namelijk dat in het jaar 1630 in Kolderveen sprake is van “die middelste meule” naast “d’ oostermeule op Colderveen”. De westermolen zou dan de molen bij de Kolk kunnen zijn geweest.
Vanaf ongeveer 1700 is er alleen nog maar sprake van de oostermolen: over het lot van de andere twee molens is mij verder niets bekend. Ze komen later ook niet meer in de archieven voor.

De molen van de familie Mulder

In het Drents Archief zijn over de oostermolen nog wel wat zaken te vinden. Wie was er vroeger eigenaar van deze molen? In het jaar 1704 blijkt dat een zekere Coop Arents Mulder te zijn geweest. In dat jaar namelijk koopt hij een kwart van “de” Kolderveense molen (de andere ¾ was al eerder in zijn bezit). In het betreffende document is sprake van het met de koop mede verwerven van het “recht van wind” van de afgebroken middelste molen. Dat moet dan wel een molen ten westen van de Kolderveense Oostergrift zijn geweest, dicht bij de kerk, of de molen waarvan mogelijk de resten zijn gevonden bij de zuivelfabriek. Kennelijk werd de molen van Coop Mulder toen niet zo erg hoog ingeschat, want er staat bij dat hij in 1695 en in 1704 met bijbehorend huis en land voor een gering bedrag van eigenaar was gewisseld.
De geschiedenis van de molen van Kolderveen is vanaf 1704 nog meer dan een eeuw hand in hand gegaan met de familie Mulder. Zoals hierboven aangegeven kwam nu ruim driehonderd jaar geleden de molen volledig in het bezit van Coop Arends Mulder. Vóór 1738 heeft hij de molen overgedragen aan zijn zoon Arend Coops Mulder, die is geboren in 1694. Molenaar Arend koopt in 1738 namelijk van Thijs Thysen (waarschijnlijk dus een zoon of kleinzoon van de naamgever van de Tys sloot) nog een extra stuk grond bij de molen te Kolderveen.
Arend wordt in het haardstedengeldregister van 1754 aangeduid als “keuter en mulder”. Hij is in 1721 getrouwd en in 1728 is een zoon geboren die dezelfde naam krijgt als zijn grootvader en als “Koop Arends Mulder” door het leven zal gaan. Deze Koop Arends Mulder is volgens gegevens van de gewapende burgerwacht (OSA, Inv. nr. 1383) in 1798 molenaar van beroep. In één van de eerste akten van de burgerlijke stand van Nijeveen is in het jaar 1813 zijn overlijdensakte bekend. Hij is dus 85 jaar oud geworden.

Koop had in ieder geval twee zoons, van wie Hendrik Koops Mulder (1758-1843) ook het beroep molenaar heeft gehad. Zijn jongere broer Arend, bij leven grutter in Kolderveen, is in 1807 op 48-jarige leeftijd overleden.
Hendrik woonde in 1797 op hetzelfde adres als zijn toen 70 jaar oude vader, aan het begin van de Kolderveense Dijk. Het is dus aannemelijk dat hij op dat moment de bedrijfsvoering deed. De burgerlijke stand gegevens leren ons dat hij aanvankelijk was gehuwd met Geertje Kiers (1753-1826). In 1827 hertrouwde hij op 69-jarige leeftijd met de 31 jaar oude Geesje Jans Gritters (1797-1847). Uit het huwelijk met Geesje Kiers is één dochter bekend: die echter jong is overleden. Het tweede huwelijk bleef kinderloos, zodat de molen uiteindelijk na zeker vier generaties niet in de familie Mulder kon blijven. Hendrik overleed in het jaar 1843 maar heeft vele jaren eerder de molen al verkocht.

De kadasterkaart van 1832

Een belangrijke bron van informatie is het kadaster, dat in 1832 een gedetailleerde kaart heeft vervaardigd en daaraan gekoppeld van elk kavel de eigenaar, afmetingen en het grondgebruik heeft genoteerd. Op deze kaart staat de molen getekend op Kavel E67, aan de oostkant van de Oostergrift en zeker 100 meter ten zuiden van de Kolderveense Dijk.

Kavel E67 wordt in 1832 door het kadaster omschreven als “molen en erf”, 13 roeden en 10 ellen groot, en in eigendom bij molenaar Jan Gold. De tekenaar heeft de molen duidelijk aangegeven als een achthoek, maar dat zegt op zich niet zo veel over het verdere uiterlijk van de molen. Zo kan het een hoge stellingmolen zijn geweest, maar meer voor de hand ligt dat het ging om een zogenaamde “grondzeiler”, een type molen waarvan de wieken bijna de grond raakten en die in de omgeving veel voor kwam. Een stellingmolen werd namelijk altijd daar gebouwd waar zich hoge bomen en gebouwen in de omgeving bevonden die de windvang belemmerden. De Kolderveense molen stond echter juist opvallend ver van de Dijk, midden in het weiland en kon daardoor waarschijnlijk vol profiteren van de in Nederland voornamelijk zuidelijke en westelijke winden. Anno 2008 staan we op dezelfde plek midden in een weiland ten zuidwesten van de camping achter de boerderij van Schrotenboer.

De molen heeft ongetwijfeld op een verhoging met een stevige ondergrond gestaan, omringd door drassige grond, want uit de schadelijsten blijkt dat hij de overstroming in het jaar 1825 goed heeft weerstaan.
Uit de detailkaart van 1832 blijkt verder dat er destijds geen weg of pad liep tussen de molen en de Kolderveense Dijk. De vraag rijst dan hoe de bedrijfsvoering verliep. Het lijkt erop dat alle goederen over het water via de Oostergrift werden aan- en afgevoerd. Een niet onbekende gang van zaken overigens destijds: van korenmolen “de Zwaluw” in Hoogeveen is, bijvoorbeeld, bekend dat pramen vroeger via een molengat, verbonden met het kanaal, rechtstreeks de molen in konden varen om aldaar met behulp van touwen gelost te kunnen worden. De kadaster kaart lijkt echter aan te geven dat de molen van Kolderveen geen molengat heeft gehad, wat suggereert dat de schepen aan een kade werden gelost.

Molenaar Jan Gold

In 1832 blijkt uit de kadastergegevens dat de molen in eigendom is bij - en wordt bemalen door - Jan Gold. Hij was een zoon van veehouder Hendrik Gold, die destijds de boerderij bewoonde die aan de Kolderveense Dijk nog steeds bestaat en na een prachtige restauratie nu de museumboerderij (van Oostergetel) wordt genoemd.
Blijkbaar heeft Hendrik Koops Mulder ruim voor zijn dood in 1843 de molen verkocht, want in notarisakten van na 1820 verschijnt zijn naam altijd in combinatie met het beroep veehouder of landbouwer of simpelweg als landeigenaar, nooit als molenaar.
Jan Gold (1792-1836) was in 1816 getrouwd met Jentje Jans Rodermond (1793-1872). Hij was toen nog schipper van beroep, maar later was hij ook veehouder en landbouwer, naast molenaar. Ze kregen zes kinderen, twee zoons en vier dochters, waarvan de twee zoons jong zijn overleden. Zijn boerderij (op kavel E64) stond niet naast de molen maar net ten zuiden van de Kolderveense Dijk aan de brug over de Oostergrift. Daar kwam volgens de schadelijst tijdens de overstroming van 1825 al zijn vee om het leven: 5 koeien, 2 pinken, een paard en een varken. Ook verloor hij bij die gelegenheid een hoeveelheid turf en aardappelen. Maar zoals hierboven al eerder vermeld bleef de molen toen waarschijnlijk fier overeind, aangezien Jan Gold geen schade aan de molen heeft gemeld.
Het gebied in de onmiddellijke omgeving van de brug over de Kolderveense Oostergrift was in die tijd het kloppend hart van het dorp. Er waren middenstanders werkzaam en er waren cafés te vinden. Aan de westkant van de grift, grenzend aan de boerderij van Jan Gold bevond zich een bakkerij. In 1825 was die in bezit van Reinder Sikkens en in 1839 van Gerrit Benthem. Aan de oostkant was de grutterij van Arend Mulder en later van Thijs van Urk. In 1839 waren in dit gebied ook een schoenmaker, een kuiper, een timmerman en een naaister werkzaam. Ook de medische stand was vertegenwoordigd in de persoon van heelmeester Johannes Brinkman Sr, die even ten westen van de Oostergrift woonachtig was (gegevens uit de volkstelling van 1839).

Jan Gold is slechts 43 jaar oud geworden. Tijdens de volkstelling van 1839 is hij al overleden en wordt de molen bediend door de in 1814 in Assen geboren molenaarsknecht Johannes Beens, die dan inwoont bij de weduwe en “korenmolenaresse” Jentje Gold-Rodermond. Beens huurde de molen als zelfstandig molenaar in 1840 voor een periode van 6 jaren en voor een jaarbedrag van f 363, -. Na 3 jaren zou hij de huurovereenkomst echter tussentijds mogen beëindigen. Dit heeft hij vermoedelijk ook gedaan, want hij huwde in 1844 de Hoogeveense molenaarsdochter Jentje Robaard, opgegroeid onder de molen aan de van Echtenstraat in Hoogeveen, die ook in 2008 nog steeds zijn wieken laat draaien. In 1845 vertrok het echtpaar Beens van Hoogeveen naar Vollenhove, waar ze nog jarenlang een molenaarsbedrijf voerden.
Beens was in 1846 als Kolderveense molenaar opgevolgd door Jan Weggeman. In 1849 is Jacob Groeneveld de molenaar en in 1851 wordt als laatste molenaar in Kolderveen een zekere Adolf van den Bosch genoemd. Steeds bleef de molen echter in eigendom bij Jentje Gold-Rodermond.

De brand in 1852

Voor zover bekend is de molen op 28 april 1852 afgebrand en hij is daarna nooit weer herbouwd. Daarmee kwam er na minstens 200 jaar een abrupt einde aan een molen op deze plaats. Het hoe en waarom van de brand is in nevelen gehuld. De feiten die ik heb kunnen traceren zijn de volgende:
Op 1 mei 1852 verschijnt er een kort bericht onder de rubriek “Jobstijdingen” in de Meppeler Courant: “Te Kolderveen is de wind-korenmolen van de weduwe Gold tot den grond toe afgebrand. De molen was tegen brandschade verzekerd. De oorzaak is onbekend”. Hier al wordt dus al een brandschadeverzekering genoemd, die later een belangrijke rol zal gaan spelen, want de omstandigheden rond de brand bleken verdacht te zijn. De Meppeler Courant haakte daarop in en citeerde op 8 mei 1852 een eerder bericht in de Drentsche Courant van 4 mei: “Onderscheidene omstandigheden schijnen aan te duiden dat de brand, waardoor de koorn en pelmolen te Nijeveen is vernield, met opzet is aangestoken. De molen was, naar men zegt, vrij hoog gewaarborgd”. Het is mij niet bekend of dit verhaal op waarheid berust. Nadere berichten rond de afwikkeling van deze zaak heb ik ook niet kunnen vinden. De Meppeler Courant doet er in het jaar dat volgt in ieder geval het zwijgen toe. Opvallend is dat zelfs de notulen van de gemeente-raad van Nijeveen uit 1852 geen enkele melding doen van de brand (bron: J. Oosterhuis). Vreemd, want een molenbrand, en zeker een verdachte, zal toch zeker nieuwswaarde gehad hebben.
De laatst bekende taxatie van de molen, uitgevoerd in het jaar 1847 naar aanleiding van het overlijden van een van de dochters van Jan Gold, geeft dan een waarde aan van 3800 guldens. Dit lijkt inderdaad een flink bedrag voor een oude molen, ook als je het vergelijkt met de waarde van boerderij van Gold (toen getaxeerd op 815 gulden) en van 2 bunder weiland (dat toen ongeveer 1000 gulden deed).

De boerderij van Gold werd na een boedelscheiding in 1853, dus een jaar na de brand, verkocht. De weduwe Gold vertrok al snel na de brand met haar ongehuwd gebleven dochter Janna naar Meppel, waar ze in 1872 is overleden. Of zij de rest van haar leven ruim heeft kunnen bestaan van een vorstelijke brandschade uitkering valt te betwijfelen, want in de notulen van de Nijeveense gemeenteraad van 1862 wordt gesproken over een bijdrage van de gemeente in de kosten van de verpleging van Janna Gold in een krankzinnigengesticht.
Op het perceel E64 is later een nieuwe boerderij gebouwd, die jarenlang in eigendom is geweest bij de familie Jonker. Met de eerder genoemde molen aan de Nijeveense Grift, opgericht in hetzelfde jaar 1853, bleef er in ieder geval maalcapaciteit bestaan in de toenmalige gemeente. De vergunning voor de bouw van deze molen is waarschijnlijk pas verleend nadat de molen in Kolderveen was verdwenen en de Nijeveense molen heeft dus aan de ondergang van de Kolderveense molen zijn bestaansrecht ontleend.

Bron: Informatie van Kees Thomas.
jnjv

Het gehele verhaal is ook te vinden op de website van de Historische Vereniging te Nijeveen.

aanvullingen

trivia
Zeker is het echter toch wel dat het dorp Kolderveen in 1642 drie molens rijk was (als je die bij de Kolk meetelt) terwijl Nijeveen het toen nog geheel zonder moest doen. Dit blijkt ook uit oude documenten. Uit de oude Statenarchieven (OSA, nr. 841), aanwezig in het Drents Archief in Assen blijkt namelijk dat in het jaar 1630 in Kolderveen sprake is van “die middelste meule” naast “d’ oostermeule op Colderveen”. De westermolen zou dan de molen bij de Kolk kunnen zijn geweest.
Vanaf ongeveer 1700 is er alleen nog maar sprake van de oostermolen

Deel van tekst geschreven door Kees Thomas, 23 dec. 2008.