Molen Papiermolen van Pieter Jansz van der Ley, Zaandijk

Zaandijk, Noord-Holland
v

korte karakteristiek

naam
Papiermolen van Pieter Jansz van der Ley
modeltype
Wipmolen, stellingmolen
functie
papiermolen
bouwjaar
verdwenen
toestand
verdwenen
Ten Bruggencate-nr.
15999
oude dbnr.
V15999
Meest recente aanpassing

locatie

plaats
Zaandijk
plaatsaanduiding
ter hoogte van De Schoolmeester, vermoedelijk net ten oosten van de Watering
gemeente
Zaanstad, Noord-Holland
streek
Zaanstreek

constructie

modeltype
Wipmolen, stellingmolen
krachtbron
wind
functie
plaats bediening
stellingmolen
plaats kruiwerk
middenkruier
afbeelding van onze ondersteuners

geschiedenis

toestand
verdwenen
bouwjaar
verdwenen
geschiedenis
De eerste papiermolen in Zaandijk werd al voor 1605 gebouwd. Daarmee is het gelijk de oudste papiermolen in de Zaanstreek, want pas op 18 februari 1616 werd de windbrief voor De Kauwer in Westzaandam afgegeven. Deze grauwpapiermolen van Jacob Cornelisz Slom en zijn compagnons werd ook als de Oude Pampiermoole in de stukken aangetroffen.
De Zaandijker molen kreeg nooit een naam. De Zaandijk molen dook op 8 maart 1605 op bij een transactie tussen Pieter Jansz en Ariaen Gerritsz. uit Purmerend.
Pieter Jansz tekende toen een schuldbekentenis, die door schout en schepenen van de Banne Westzaan werd geregistreerd in de veilboeken. Het ging om een bedrag van 1500 gulden met een jaarlijkse losrente van 93 gulden en 15 stuivers. Dit was een hoge rente van liefst 6,25 procent!
Beide mannen behoorden met hun familie tot de grondleggers van de Zaandijker en Koger molenindustrie. Hun nageslacht zorgde er in de tweede helft van de zeventiende eeuw voor dat de papiermakerij in de twee dorpen een hoge vlucht nam.
Al voor 1605 had Pieter Jansz van der Ley de papiermolen in Zaandijk laten bouwen. Dat blijkt uit de schuldbekentenis en het onderpand dat hij voor de lening van 1500 gulden gaf: “Een stuck land omtrent maetslant vier campen van de Saendijck leggende agter Jan Eggeses in de Middel, belent ten suydsyde Gerrit Dirckxs ende aen de noortsyde Henric Dirckxs, noch ’t huys ende erff daer hij comparant jegenwoordigh op ende inwoont mette pampiermoole ende sijn erff met ’t gereetschap daartoe behorende.’
Dit duidt er op dat de molen ver in het Guisveld stond met vier campen werd bedoeld vier akkers. Deze werden steeds door sloten van elkaar gescheiden en konden behoorlijk groot zijn. Dat blijkt wel uit het feit, dat het molenerf aan de Middel in Westzaan grensde. Deze eerste papiermolen in de Zaanstreek moet dus ter hoogte van de huidige Schoolmeester hebben gestaan. Vermoedelijk net ten oosten van de Watering.
Het erf van de molen had zuidelijk ook nog Pieter Jacobsz en noordelijk Symon Willemsz als buren.
Over deze papiermolen zijn verder geen stukken gevonden. Onder de door Pieter Boorsma gemeldde papiermolens in Zaandijk komt hij niet voor, maar bij de beschrijving van papiermolen De Kauwer in Westzaandam maakt hij wel summier melding van het feit dat mr. D. Vis de schuldbekentenis van Pieter Jansz in zijn boek ‘Drie eeuwen verf’ vermeldde.
Pieter Jansz was de grondlegger van de Zaandijker molenindustrie. Zijn zoons zouden later de familienaam Van der Ley gaan gebruiken. Hijzelf tekende in 1597 nog met een huismerk, dat later ook als watermerk in het papier van Van der Ley opdook. Over de afkomst van Pieter Jansz is niets bekend, maar er zijn bespiegelingen, zoals van Henk Voorn – onderzoeker van de Nederlandse papierindustrie – die zeggen dat de naam voorkomt uit een streek waar het riviertje De Leye lag. Dat is wat ruim, want er waren diverse watertjes in de lage landen, die zo heetten.
Vast staat in elk geval wel dat Pieter Jansz getrouwd was met Grietje Jans, die in mei 1619 overleed. Hij zelf werd in diverse actes als Pieter Jansz Stivelesmaecker aangeduid, waarmee zijn aanvankelijk beroep werd aangeduid. Hij had echter meer potjes op het vuur. Zo was hij eigenaar van de eerste Zaanse verfmolen. Dit was de zgn Braziliemolen in Zaandijk, die uiteindelijk moest worden gesloopt na een hardnekkig gevecht om het monopolie op het breken van verfhout met de regenten van het Amsterdamse rasphuis, zoals de gevangenis toen werd genoemd.
De papiermolen van Pieter Jansz werd ook na zijn dood nog diverse keren genoemd. In het maatbeok komt hij in 1628 voor op naam van zijn zoon Aerjen Pietersz ‘met sijn pampiermolen, erf en huis ’t samen 144 roeden.’ Vier jaar later worden zijn broers Gerrit Pietersz en Aris Pietersz ook genoemd als er parten in de molen worden verkocht: “ Gerret Pietersz wonende op te Saendijck verkoopt aan Aris Pietersz meede buyerman aldaer een seste part van een persely-molen & erv leggende & staende op te Saendijck. Noch een seste part van een pampiermoolen & erv leggende & staende op te Saendijck.”
De persely-molen was de Braziliemolen, die binnendijks aan de Zaan stond ter hoogte van de huidige beeldentuin. De parten werden voor 1500 gulden verkocht. Gerrit Pietersz bediende zich van de familienaam Noom, waarmee een uitgestorven familietak werd vereerd. Dat gebruik zou nog ruim een eeuw in zwang blijven in de Zaanstreek. Gerrit Noom zou in 1674 overlijden. Op 17 juli werd hij begraven, maar in zijn laatste levensjaar legde hij nog de basis voor de witpapierindustrie, die in Zaandijk een hoge vlucht zou nemen.
Op 9 oktober 1636 werd de laatst bekende acte over de papiermolen zonder naam opgemaakt. Aeriaen Pietersz verkocht toen een zesde part in de molen aan Cornelis Jansz, die ook in Zaandijk woonde. Het part bracht toen nog maar 325 gulden op. De broers Van der Ley woonden nog steeds bij de molen. Aerian Pietersz aan de noordkant en Gerrit Noom aan de zuidzijde.
Volgens Voorn, de voornaamste deskundige op het terrein van de papiermolens, behoort deze acte tot de naamloze molen van Pieter Jansz. Dit omdat de belendingen uit 1632 en 1636 precies gelijk zijn. Gerrit Jan Honig, de Zaandijker historicus, die in de eerste helft van de twintigste eeuw veel onderzoek deed, meent dat de laatste acte betrekking heeft op de papiermolen De Witte Gans.

Tekst: Ron Couwenhoven, 10 mei 2012.

NB Er is mogelijk wat verhaspeling met dbnrs. 5032 en 12431.