Molen Stadsmolen, Lochem

Lochem, Gelderland
v

korte karakteristiek

naam
Stadsmolen
modeltype
Watermolen
functie
korenmolen, oliemolen
bouwjaar
verdwenen
toestand
verdwenen
beek
Berkel
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt  
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt
Ten Bruggencate-nr.
03137 a
oude dbnr.
V2723
Meest recente aanpassing
| Algehele revisie gegevens
media-bestand
Molen 03137 a Stadsmolen (Lochem)
Foto: n.n. (1894)

locatie

plaats
Lochem
plaatsaanduiding
beek
Berkel
gemeente
Lochem, Gelderland
streek
Achterhoek en Liemers
kadastrale aanduiding 1811-1832
Lochem B (3) 666 & 666a De Stad Lochem
geo positie
X: 225605, Y: 464442
N: 52.16362, O: 6.41915

constructie

modeltype
Watermolen
krachtbron
water
kenmerken
functie
gangwerk
wateras
rad
rad diameter
3 raderen
afbeelding van onze ondersteuners

geschiedenis

toestand
verdwenen
bouwjaar
verdwenen
geschiedenis

In Lochem heeft tot 1894 de watermolen van de stad Lochem gestaan.

 De eerste vermelding van de molen is uit het jaar 1295 toen Gerard, scholte van Lochem, de rekening van zijn scholtambt indiende bij de Graaf van Gelre. In deze rekening staan de inkomsten uit de molen en ook de uitgaven voor de molen vermeld. De rekening van het Graafschap Gelre vermeldt over het boekjaar 1294/95 o.a. onder nr. 23:
Rekening van Gerardus Scultis in Logheim van zijn ambt in genoemd jaar. Voorts aldaar van de windmolen en de watermolen met de grafei~ke hof lilt de roggepacht 130 maldra, het malder 12 s maakt 78 pond.
Onder uitgaven: 

Voorts voor de reparatie van de windmolen 10 pond. 
Voorts voor het maalvaardig maken van de watermolen 3 pond.
Terloops wordt hier de oudst bekende vermelding gegeven van een windmolen in de Gelderse Achterhoek naast de oudste vermelding van de watermolen.

 
In 1615 is er in Lochem een grote stadsbrand geweest waarbij nagenoeg het hele archief verloren is gegaan. Hierdoor ontbreken gegevens over de molens tot die tijd vrijwel helemaal. De kaart van Jacobus van Deventer uit ca. 1560 laat de molengebouwen zien ter weerszijden van de Berkel liggend, buiten de Molenpoort, op dezelfde plaats dus waar ze tot 1894 lagen.
In de jaren tussen 1294 en 1600 moet de molen door een graaf of hertog van Gelre aan de stad zijn gegeven want in de archivalia na 1600 is het steeds de stad die het waterrecht en de molen(s) verpacht.
Voor de pacht van de stadmolen, vrijwel steeds de beide watermolens (koren- en oliemolen) en de windmolen, waren meestal veel gegadigden te vinden. Na de inzate door de vertegenwoordiger van het stadsbestuur, vaak de rentmeester, volgde het bieden. Steeds weer werd “gehoogd” tot de uiteindelijke gunning plaats vond of het stadsbestuur de molens aan zich hield, wat ook wel eens voorkwam. In zo'n geval stonden de mulders dan direct in dienst van de stad. maar draaide de stad ook op voor de herstellingen. Een enkele keer achtte ze dit zelfs nodig, maar meestal duurde die toestand niet lang.
Vanaf 1625 is het overgrote deel van de pachters van de molen bekend, met de bedragen hiervoor verschuldigd waren. Van het normale onderhoud zijn maar weinig rekeningen voorhanden.

In 1639 is in het gebouw van de oliemolen een volmolen geïnstalleerd, waardoor de waterpacht vanaf dat jaar hoger werd. In 1666 en 1667 werd wat ijzerwerk geleverd en een 'planck in de goote onder het groote waeter ratt’. 
In 1703 was de volmolen weer verwijderd en werd om verlaging van de waterpacht gevraagd. In dat jaar was de oliemolen verkocht aan de secretaris Schomaker die de molen op zijn beurt weer verpachtte. In 1707 werd Schomaker gesommeerd de achterstallige waterpacht te betalen die sinds het verzoek om verlaging uit 1703 nog verschuldigd was. Hierbij werd ook de oliemulder gelast met het werk te stoppen, maar deze protesteerde hiertegen want het was immers niet zijn zaak dat de waterpacht nog niet betaald was. Schomaker scheef hierover een protest-brief:
In 1724 verzochten Barthold en Joost Schomaker verlenging van de waterpacht voor 25 jaren, waarbij ze afzagen van de verzochte verlaging. De oliemolen werd door de Schomakers weer doorverpacht.

In 1750 sloten Mr. Joost Schomaker, Drossard der Heerlijkheid Borculo en zijn vrouw een koopcontract met de magistraat van Lochem, waarbij de oliemolen weer aan de stad in eigendom kwam. De definitieve overdracht vond plaats op 15 februarl 1751. Hierbij werd tevens een eind gemaakt aan de al zo lang hangende kwestie over de achterstallige waterpacht en de schuld, die de stad had aan Schomaker. 

Op 24-09-1764 richtten Hendrik Raadt en Garrit Jan ten Bosch, gildenmeesters van het Lochense schoenmakersgilde zich tot het stadsbestuur met het voorstel om in de oliemolen een run- of eekmolen te bouwen. Tot dusver moesten ze voor eek steeds naar naburige molens, b.v. te Borculo, wat veel lasten en kosten met zich meebracht. Ze verklaarden zich bereid ruim 800 gulden hierin te willen investeren en garandeerden de aanvoer van ten minste 500 zakken alleen al voor zichzelf of eventueel 1 a 2 stuivers per zak meer te betalen voor het recht van gemaal. Uit hun brief bleek, dat de oliemolen in verval was, ze stelden nl. voor, dat de materialen van deze molen wellicht verkocht zouden kunnen worden.
Ze voegden zelfs al een bestek bij voor de uit te voeren werken. Er moest voor deze runmolen nl. een geheel nieuw binnenwerk komen omdat het gaande werk van een oliemolen hier niet geschikt voor is.
Na nog enkele verzoeken in volgende jaren kwam de runmolen in 1769 gereed.

Kennelijk is het met de eekmolen niet naar wens gegaan: er wordt later niets meer van vernomen. De afgetakelde en onbruikbare oliemolen was bij dit alles toch niet verwijderd. In 1777 moesten een waterrad, twee heien en een ‘oliebank' vernieuwd worden. Telkens als de molens opnieuw verpacht werden moest ook de inventaris opgemaakt worden.
Er was in de tussenliggende jaren dus niet zo heel veel veranderd.

In 1787 werd de oliemolen verpacht aan Arnoldus Knippenberg. Het jaar daarop kreeg Knippenberg toestemming, een pelmolen bij te plaatsen en werd de pachttermijn, reeds aangevangen op 1 mei 1787, verlengd van 16 tot 25 jaren, dus tot 1812. Bij contract van 6 mei 1793 ging deze pacht van Knippenberg over op Hendrik Jan Bargman.

Een staat van gemeentelijke bezittingen in de Gelderse Achterhoek van omstreeks 1830 noemt bij de Lochernse molens Jan van Dam als molenaar op de Waterkoorn-, olie- en pelmolen.

In 1834 moet Joost Bergman pachter zijn geworden van de olie- en pelmolen tegen een jaarlijkse pacht van f 180,--. Vanaf 1843 was pachter Garrit Lichterink, vanaf 1851 Arend Jan Reudink. 
De korenmolen moet, gezien bovenstaande vermelding van Jan van Dam in 1827, op deze zijn overgegaan na afloop van H.F. Sminks pachttermijn in 1821. In 1836 ging Lambertus Reudink, die getrouwd was met Hendrika Hartgerink, akkoord met de hem gestelde pachtvoorwaarden, vervolgens weer in 1843; daarna kwam zijn zoon Arend Jan aan bod, die - zie boven - in 1851 ook de olie- en pelmolen pachtte. Al de tijd, van 1836 tot 1851, hetaalde Reudink een pacht van f 1145,-- per jaar, naast een verponding van f 50,-- per jaar.

Van der Aa beschreef in 1845 niet meer voor Lochem dan 'een waterkoren en oliemolen, welke door het water van de Berkel wordt gedreven'. Staring schreef in hetzelfde jaar: 'De Lochemsche watermolen, buiten de Molenpoort gelegen, bevat drie raderen. Twee daarvan, 4.94 en 5.84 el in middellijn behooren tot de graanmolens; het derde, van 4.44 el middellijn, drijft een oliewerk en een pelmolen. De stad Lochem is eigenares van den molen, en verpacht dien voor f 1325,-- 's jaars, waarboven nog de verponding door den pachter moet betaald worden. Het kadastraal belastbaar inkomen bedraagt f 650,--.’

Een foto van 1870 laat nog de oliemolen zien, die kort nadien zal zijn afgebroken. Verdere foto's, vervaardigd in 1894, tonen alleen de korenmolen, met zijn twee raderen (zie ook bovenstaande foto). Ze zijn genomen als laatste herinnering, net vóór de afbraak in mei van dat jaar.
Ter gelegenheid daarvan liet men nog éénmaal de raderen draaien.

aanvullingen

trivia

Opregte Haarlemsche Courant
03-10-1826

Het Stads-Bestuur te LOCHEM, is voornemens op Woensdag den eerste November eerstkomende, des voormiddags om elf uren, op het Stadhuis aldaar, na genoegen geldende, voor den tijd van negen jaren, te verpachten: De WATER=KORENMOLEN, benevens de WATER-OLIE- en PELMOLEN, beide zeer voordeelig aan de Rivier de Berkel, even buiten de Poort gelegen, waarvan de voorwaarden van Verpachting bij den Secretaris Mr. E.F.F. Spijker, te zien zijn.

foto's

foto's