Molen De Molen van Hochstenbach, Sittard

Sittard, Limburg
v

korte karakteristiek

naam
De Molen van Hochstenbach
modeltype
Watermolen
functie
oliemolen, korenmolen
bouwjaar
verdwenen
toestand
restant
beek
Geleenbeek, Molenbeek
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt  
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt
Ten Bruggencate-nr.
06681 p
oude dbnr.
V459
Meest recente aanpassing
media-bestand
Molen 06681 p De Molen van Hochstenbach (Sittard)
Plaats van het waterrad (Foto: J.A.C. de Kroon)

locatie

plaats
Sittard
plaatsaanduiding
Paardestraat 40
beek
Geleenbeek, Molenbeek
gemeente
Sittard-Geleen, Limburg
streek
Zuid-Limburg
kadastrale aanduiding 1811-1832
Sittard B (1) 426 Willem Hochstenbach
geo positie
X: 189115, Y: 334538
N: 50.99947, O: 5.87318

constructie

modeltype
Watermolen
krachtbron
water
kenmerken
functie
gangwerk
wateras
rad
rad diameter
afbeelding van onze ondersteuners

geschiedenis

toestand
restant
bouwjaar
verdwenen
geschiedenis
De Sittardse apotheker Jan Willem Hochstenbach was in 1823 voornemens een oliemolen te bouwen in een bestaand pand, gelegen langs de Molenbeek aan de Paardestraat in Sittard. Hij diende daartoe een aanvraag in bij het gemeentebestuur. Om voor zijn aanvraag meer gewicht in de schaal te hebben, wendde hij zich in juni van dat jaar ook nog met een rekest tot Willem I, de koning der Nederlanden. Ter ondersteuning van dit rekest werden nog enkele attesten en aanbevelingen bijgevoegd van J. Kanters, molenmeester te Susteren en L. Reijnders, molenmeester te Echt en tevens een bouwkundig advies van architect Nicolaas Duiker. Zij verklaarden dat de bestaande Sittardse molens geen schade zouden ondervinden van de nieuw te bouwen molen omdat de beek voldoende verval had en zouden de bestaande huizen langs de Molenbeek geen overlast hebben te verwachten van het opstuwen van de beek.
Toen een maand later het plan van Hochstenbach bekend werd kwam een storm van protesten los van de omwonenden. Velen vreesden dat hun kelders zouden onderlopen en er heerste de vrees dat het geluid van het waterrad overlast zou veroorzaken, waardoor de paarden van de ondernemers aan de Paardestraat schuw zouden worden. De leerlooiers, gevestigd aan de Molenbeek net onder de geplande molen, opperden dat door het sneller stromende water achter de molen de runderhuiden die zij voor behandeling in de beek hadden hangen, zouden worden los gesleurd. Bovendien werden de bezwaren ondersteund door het feit dat reeds eerder gedane aanvragen voor een molen op die plek waren afgewezen omdat men toen ook al vreesde voor schade door het opgestuwde water. De toenmalige burgemeester Antoon Schmitz, die ook eigenaar was van de Sittarder molen, was ook gekant tegen de nieuwe molen omdat deze nadelig zou zijn voor zijn eigen molen. Uiteindelijk kreeg Hochstenbach, ondanks dat een meerderheid in
de Sittardse Raad tegenstemde, in 1825 toch een concessie van het provinciale bestuur voor het bedrijven van de molen als oliemolen en kon aldus de vijfde watermolen op Sittards grondgebied in gebruik worden genomen. Hochstenbach kreeg eveneens toestemming voor een zwartselfabriek voor het vermalen van beenderen van vee tot beenzwart, een grondstof die werd gebruikt bij de bereiding van verf. Het waterrad, gemonteerd tegen de buitenzijde van het molengebouw, had een middellijn van 5,47 m en een breedte van 0,84 m.

Na het overlijden van Hochstenbach verkocht zijn weduwe de molen in 1853 aan Peter Nijssen die een looierij had dicht bij de molen. Nijssen liet de zwartselfabriek ombouwen tot graanmolen en liet tevens een tweelaags woonhuis met inrijpoort met overkluisde toegang over de beek naar de binnenplaats en een schuur bijbouwen. Hierdoor ontstond een U-vormige complex en het geheel kreeg hierdoor een groots aanzien. Boven de inrijpoort zijn op een ingemetselde steen nu nog de initialen van Peter Nijssen en zijn echtgenote Maria Sibilla Alberts met het jaartal zichtbaar (P.N. – M.S.A - 1854). De oudste schuur dateert waarschijnlijk uit het begin van de 19e eeuw gezien de muurankers met het jaartal \'181..\'.

Na de dood van Peter Nijssen in 1881, werd zijn zoon Jan Hubert Nijssen na boedelscheiding de nieuwe eigenaar van de molen. Nijssen was in 1890 ook al eigenaar geworden van de Ophovenermolen en inmiddels waren problemen die veel Sittardenaren in 1823 bij de aanvraag van de concessie hadden voorspeld, bewaarheid geworden. Er was inderdaad schade ontstaan aan meerdere woningen en kelders in de Stad. Voor Nijssen waren dit redenen om in 1891 een overeenkomst met de gemeente te sluiten om het waterrecht over te dragen en de maalvergunning door de gemeente te laten afkopen.
Hierna werden de sluiswerken, het waterrad en de moleninrichting verwijderd en nog in hetzelfde jaar verkocht Nijssen het hele complex met de bijbehorende grond aan de paters Jezuïeten op de Oude Markt te Sittard. De gebouwen werden door de jezuïeten gebruikt als boerenbedrijf ten dienste van het klooster.

In het pand van het voormalige molengebouw is in de voorwand aan de buitenzijde langs de beek nog steeds de plaats zichtbaar waar voeger het molenrad door de wand werd gevoerd.

Informatie ingezonden door Pierre Vossen, 24 februari 2008

nog waarneembaar

aanvullingen

trivia
Tegenwoordig is het complex nog steeds in gebruik als boerderij.