Molen Maasmolen op de Maas, Maastricht

Maastricht, Limburg
v

korte karakteristiek

naam
Maasmolen op de Maas
modeltype
Watermolen
functie
zaagmolen, korenmolen
bouwjaar
verdwenen
toestand
verdwenen
beek
Maas
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt  
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt
Ten Bruggencate-nr.
11070
oude dbnr.
V447
Meest recente aanpassing
media-bestand
Molen 11070 Maasmolen op de Maas (Maastricht)
Foto: n.n.

locatie

plaats
Maastricht
plaatsaanduiding
beek
Maas
gemeente
Maastricht, Limburg
streek
Zuid-Limburg
kadastrale aanduiding 1811-1832
Maastricht C (1) 53 Dubois Dandrimont, rentenierster
geo positie
X: 176634, Y: 317990
N: 50.85134, O: 5.69440

constructie

modeltype
Watermolen
krachtbron
water
kenmerken
functie
gangwerk
wateras
rad
rad diameter
afbeelding van onze ondersteuners

geschiedenis

toestand
verdwenen
bouwjaar
1811 / 1812 vernieuwd
verdwenen
gesloopt
geschiedenis
Even ten zuiden van de huidige Wilhelminabrug, ongeveer ter hoogte van de Maria- en de Hoenderstraat, lag in de Maas bij de linkeroever een smal en lang eilandje.
De stroming van de Maas was daar zodanig dat het een ideale plaats was voor het leggen van schipmolens.
De mogelijkheid om deze stromingen te benutten voor waterkracht was reeds lang bekend. De daarvoor benodigde waterraderen hadden aanzienlijke afmetingen, in het bijzonder in de breedte, om het arbeidsvermogen van zo groot mogelijke waterhoeveelheden te kunnen benutten. Het aantal schipmolens varieerde in de loop der eeuwen. Het grootste aantal bedroeg tien en dat was volgens Bauduin in 1438.
Bij zeer hoge waterstanden en vooral als gevolg van zware ijsgang raakten de logge en onhandelbare schipmolens los van hun verankeringsplaatsen, dreven af en konden niet meer teruggehaald worden. Ook ten gevolge van krijgsgeweld werd een aantal vernield.

In 1974 werd in Belgisch Limburg bij de plaats Boorsem in de Maas een paar maalstenen van een schipmolen gevonden, die door molenaar Gielen aan wal werden gebracht en als curiositeit op de binnenplaats bij zijn windmolen gelegd. De omvangrijke waterraderen van schipmolens waren onderslagraderen. De schipmolen had twee raderen, aan elke zijde een, op een gemeenschappelijke houten as. Elk rad had doorgaans zes grote bladen of schoepen. De stand van de schoepen van de twee waterraderen verschilde op de as ten opzichte van elkaar, zodat tenminste één schoep in de stroming stond, waardoor de ongelijkmatige draaisnelheid werd verbeterd. De langzaam draaiende beweging van de molenas werd door een groot kamwiel overgebracht op een schijfloop van de tussenas.
Een kroonwiel op deze as dreef het rondsel op de steenspil aan.
Grote schipmolens hadden één waterrad, waarvan de breedte even groot of iets groter dan de middellijn was. Bijvoorbeeld middellijn 5 m, breedte 6 m. De molenas was aan een zijde gelagerd op een ponton, die door zware balken met de schipmolen was verbonden.
Het aantal schoepen op het waterrad bedroeg als regel twaalf stuks.

Het gebruik van schipmolens in Maastricht verliep op het einde van de 17e eeuw, om tenslotte geheel te verdwijnen.

In 1705 kreeg Mathieu Dubien toestemming een vaste dubbele korenmolen boven de watergeul te bouwen. Kort daarna begon zich echter een overschot aan maalcapaciteit in Maastricht af te tekenen. Dubien vroeg daarom in 1713 aan het stadsbestuur toestemming om de helft van zijn korenmolen als zaagmolen in te richten. Dit werd hem toegestaan. De zaagmolen bleek in een grote behoefte te voorzien en floreerde zodanig dat Dubien toestemming vroeg om ook de andere helft in een zaagmolen te mogen veranderen. Ook dit werd hem toegestaan en tot in de Franse Tijd werd er hout gezaagd.

In die tijd werd Simon Kempeneers eigenaar. Hij liet de houten zaagmolen afbreken en bouwde op dezelfde plaats ‘Langs de Wal’ een stenen watermolen, die de monumentaalste van Maastricht en van Nederland zou worden. Een prachtige met leien gedekte Mansardekap met veel dakkappellen sierde het gebouw. Een bijzonder karakter had ook de voorgevel. Lijsten van Naamse hardsteen markeerden het grote aantal vensters en de ingangspartijen met stenen trappen naar de maalzolder. Even fraai was het huis met de grote ramen en zonneblinden op de hoge gemetselde onderbouw, dat naast de molen op het eiland stond.

De molen was nog niet of nauwelijks gereed of hij werd op 29 of 30 januari 1812 ten laste van Gertrudis Voncken, de weduwe van Simon Kempeneers, gerechtelijk verkocht. De nieuwe eigenaren werden bij vonnis van de rechtbank:
Bertrand Loisel, Karel of Charles Destouville, Jerôme Cousin en Bon Paquin.
De koopsom bedroeg 35.492 gulden en 58 cent.
Karel Destouville verkocht zijn aandeel op 26 september 1813 aan de overige deelgenoten. De drie overgebleven eigenaren verkochten de watermolen met huis en andere aanhorigheden voor 77.084 gulden en 55 cent aan de Luikse advocaat en rentenier Arnold Conrad Joseph Dubois, die de molen vermoedelijk ook exploiteerde.
Hij trouwde na de koop met Marie Claire Catherine Josephe Dandrimont.
Dubois overleed tussen 1825 en 1828.
In eerstgenoemd jaar stuurde hij een rekest naar de staten inzake het accijns op het gemaal; in 1828 liet de weduwe Dubois-Dandrimont eenzelfde rekest uitgaan.
In 1835 vroegen de pachters de Gebr. Michiels uit Luik toestemming om tarwemeel accijnsvrij langs de Maas te vervoeren. De molen had toen blijkbaar een goed gemaal, want de broers deelden in hun verzoekschrift mee dat de Maasmolen tien Maastrichtse molens in hun bestaan zou kunnen bedreigen. Daaraan zal niet vreemd zijn dat de molens in en ten zuiden van de vesting veel hinder ondervonden van te lage respectievelijk te hoge waterstanden in de Jekertakken als gevolg van het beleid van de vestingscommandant in deze.
In het midden van de 19e eeuw werd de vennootschap Dubois - Lemaire opgericht.
In deze hoedanigheid vroegen zij in 1854 aan het provinciaal bestuur toestemming om de molen geheel voor de verwerking van tarwe in te richten. In 1859 werd bovendien toestemming gevraagd voor het leggen van een stoommachine, die in een nieuwe aanbouw aan de linkerzijde van de molen werd geplaatst. Later werd de molen door de firma Franquinet - Lemaire & Cie geëxploiteerd.
In 1870 verscheen Marie Claire Dubois-Dandrimont met haar dochter (zij had 3 kinderen) Pauline Julienne Marie Dubois, weduwe van Charles Frederic Sauvé, baron Behr, beide wonende in Maastricht, bij notaris Haenen voor de overdracht van de Maasmolen en het kasteel ‘de Caster’ in Groot Lanaye arr. Tongeren (B.).
Het volgende jaar werd aan de linkerzijde van de molen een nieuw huis gebouwd, dat waarschijnlijk voor een personeelslid bestemd was.In 1888 werd een naamloze vennootschap opgericht waarvan de akte 22 juni notaris mr. Jozef Willem Hubert Haenen passeerde. Zij kreeg de naam "Meelfabriek de Maasmolen", voorheen Franquinet - Lemaire & Cie.
De vennootschap werd opgericht door:
1. Urique, barones Behr;
2. Mr. Guillelmus Desiderius Franquinet, consul van België;
3. Edmond Franquinet, industrieel;
4. Josephus Claesen, boekhouder;
5. Alfons Roebroek, graanhandelaar; (allen wonende te Maastricht)
6. Ernest Polus, grondeigenaar in Tongeren (B.);
7. Joannes Maria Eugenius Desiderius Gulikers, kandidaat notaris in Maastricht, handelende als gemachtigde van:
1.
a. Albert (Charles Joseph), baron Behr te Antwerpen;
b. Edouard Mussche, advocaat te Brussel en zijn geautoriseerde echtgenote Fanny, barones Behr;
c. Adolf Mochel, grondeigenaar te Luik;
d. Cornelis Stassen, koopman te Antwerpen.
2.
a. Marie, barones Behr, weduwe Arnold van der Meer, rentenierster te Breda;
b. Louis Assen, ingenieur te Amsterdam.

Het maatschappelijk kapitaal bedroeg 75.000 gulden, verdeeld over 75 aandelen. Door de vennoten Behr werd als volledige storting hunner aandelen in de vennootschap ingebracht: de gebouwde en ongebouwde eigendommen als ook de stoommachine en maalstenen van de voormalige meelfabriek ‘de Maasmolen’ en het er op gevestigd kapitaal nog groot 41.500 gulden dat binnen 20 jaar afgelost moest worden.

Zover kwam het echter niet zoals we hierna zullen zien. Door Edmond Franquinet, die directeur zou worden, werd als gedeeltelijke storting van zijn aandelen 15.000 gulden ingebracht, alsmede een aantal werktuigen. karren, paarden, zakken enz. Zijn aanstelling tot directeur gold voor zes jaar, daarna was hij opnieuw benoembaar. Hij genoot vrije woning naast de fabriek en een bezoldiging van 1500 gulden per jaar.

De exploitatie van de Maasmolen zou nog vijf jaar voortduren. Er waren plannen om de Maas te verleggen en het eiland waarop de molen stond, de ‘Klein Green’ genaamd, weg te graven. De Nederlandse Staat, met name de Rijkswaterstaat moest daarvoor in het bezit van de molen komen. Er vonden besprekingen plaats tussen de hoofdingenieur van de waterstaat in het 7e district Philipe Willem van der Heyden, de commissarissen en de directeur. Deze besprekingen resulteerden in een overname door de Staat der Nederlanden voor een bedrag van 100.000 gulden, waarvan de koopakte op 24 juni 1893 in ‘s-Gravenhage werd goedgekeurd. Namens de naamloze vennootschap tekende mr. G.D. Franquinet (commissaris), E. Franquinet (directeur), A. Roebroek (commissaris), Haenen (commissaris).

Daarmee was het lot van deze uitzonderlijke en fraaie molen bezegeld. Niet in de verkoop waren begrepen de stoommachine, de werktuigen en toestellen met de getimmerten.

In 1895 werd het complex gesloopt en het eiland St. Antonius weggegraven.

aanvullingen

trivia
Limburger koerier, 07-04-2894

Men is met meer dan 100 man druk bezig aan het afgraven van den tuin achter den Maasmolen, ter verbreeding van de Maas aldaar. Zooals bekend is, blijven de Molen en het huis nog in huur van het rijk aan de heeren Franquinet c.s. tot Mei 1895. Ook met het uitbaggeren van de Maas tusschen de MAas en de spoorbrug blijft men voortdurend bezig.