Molen Nekummermolen, Maastricht

Maastricht, Limburg
v

korte karakteristiek

naam
Nekummermolen
modeltype
Watermolen
functie
glazuurmolen
bouwjaar
verdwenen
toestand
restant
beek
Jeker
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt  
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt
Ten Bruggencate-nr.
01144
oude dbnr.
V445
Meest recente aanpassing
| Conversie
media-bestand
Molen 01144 Nekummermolen (Maastricht)
Foto: W.Jans, opname 8 juli 2007

locatie

plaats
Maastricht
plaatsaanduiding
Nekummerweg 25
beek
Jeker
gemeente
Maastricht, Limburg
plaats(en) voorheen
gehucht Nekum of Nekem
streek
Zuid-Limburg
geo positie
X: 175085, Y: 315432
N: 50.82840, O: 5.67226

constructie

modeltype
Watermolen
krachtbron
water
kenmerken
functie
inrichting
n.v.t.
gangwerk
wateras
rad
rad diameter
Waterrad type Sagebien, middellijn 9 m, breedte 2,50 m, 160 schoepen
afbeelding van onze ondersteuners

geschiedenis

toestand
restant
bouwjaar
circa
verdwenen
ontmanteld
geschiedenis
De watermolen van Nekum, op gebied van de voormalige gemeente Oud-Vroenhoven op de linkeroever van de Jeker, was in de Franse Tijd eigendom van Joannes Ubaghs.
Hij woonde in de buurtschap Wolder van Oud-Vroenhoven en verpachtte de molen aan zijn schoonzoon Jacob Theunissen, die met diens dochter Agnes was getrouwd. Na het overlijden van Ubaghs verkochten zijn kinderen 2/3 van hun aandeel in de molen met huis, schuren, stallen en tuin aan Agnes, die toen reeds 1/3 deel bezat. Jacob Theunissen overleed vroegtijdig. In 1820 verpachtte Agnes Theunissen-Ubaghs de graan- en pelmolen aan Gilles Loneux uit Visé (B.) Na haar overlijden in 1855 verkochten de erfgenamen de molen met aanhorigheden in 1856 aan Petrus Regout.
Regout liet de oude molen afbreken en vervangen door één groot gebouw, dat met de lange gevel aan de Jeker lag. Het gebouw had één verdieping en bovendien een ruime zolder onder het pannen zadeldak. In de molen werd glazuur gemalen. Dit is een dunne melkachtige pap die op gebruiksvoorwerpen van aardewerk wordt aangebracht, voordat ze in een oven worden gebrand om de scherf waterdicht te maken. Personen die in de Maastrichtse aardewerkindustrie werkzaam waren, noemden het product meestal vernis en de molens waar het werd bereid, werden vernismolens genoemd. De maal- of verniskuipen stonden in de kelder en op de begane grondvloer in rijen opgesteld. De rijen lagen in de breedte van deze bouwlagen. De glazuurstoffen werden in de kuip gemalen en gemengd door grote losse stenen met een vlakke onderzijde. De stenen schoven over de kuipvloer en werden voortbewogen door vier armen op een stalen spil. leder stel boven elkaar geplaatste kuipen had een gemeenschappelijke spil, die door een tussenas met conische tandwieloverbrengingen door een transmissie-as werd aangedreven. De aandrijving van de transmissie-as vond rechtstreeks door een recht tandwiel op de molenas plaats.
Het ijzeren onderslagrad was van het Poncelet-type. De middellijn bedroeg 5,00 m en de breedte 1,50 m. In dezelfde tijd werd ook het nieuwe Poncelet-rad aan de Sint Pietersmolen op de rechteroever (Tenbruggencatenummer 15529) gehangen.
Tegen de kopgevel van het molengebouw lag de bergplaats waarop de terreinmuur met de hoge poort aansloot. Ter plaatse was daar geen brug zoals thans het geval is. Deze bevond zich destijds op eigen terrein bovenstrooms. Achter de molen lag een breed uitgeschuurde molenwiel. De lange gevel van het molengebouw en de bergplaats maakten daar een knik. Op het Nekummerterrein werd nog een droogplaats gebouwd, die met stoom werd verwarmd.

In 1869 kreeg Regout van het provinciaal bestuur toestemming om in de twee molens wijzigingen aan te brengen.
De Nekummermolen werd afgebroken om plaats te maken voor een groot bakstenen gebouw met een pannen-zadeldak, dat ook anders werd gesitueerd. De kopgevel kwam langs de Jeker te liggen, waar ook een nieuw waterrad werd gehangen. De maalinrichting voor de glazuur kon daardoor doelmatiger worden opgesteld. In 1872 was de molen gereed. Aan deze nieuwbouw herinnert een gedenksteen met het jaartal 1869 en de initialen P.R. (Petrus Regout) die in de top van de gevel werd geplaatst.
De nieuwe maalinrichting werd ontworpen en gebouwd door de Ateliers de Construction G.J. Pasteger uit Luik. Het principe was hetzelfde als bij de vorige molen, de uitvoering verschilde echter aanzienlijk. De molen had twaalf houten kuipen, waarvan er zes op de begane grond en zes op de verdieping in twee rijen waren opgesteld. Door twee boven elkaar liggende kuipen liep een verticale as of spil van de kelder tot de zolderbalklaag. Op deze as was boven de vloer in de kuip een gietijzeren naaf met vijf aangegoten armen gespied. Op deze armen waren in hoogte verstelbare houten delen bevestigd die de stenen over de kuipvloer schoven. In de vloer was een hoge ijzeren bus aangebracht die moest voorkomen dat de glazuur in het lager van de as liep. Aan de omtrek waren de armen door een beugel met elkaar verbonden, zodat de stenen niet langs de kuiprand konden schuren.
De verticale as werd gesteund door een taats die in de taatspot van een spoorbok draaide welke van een oliebad was voorzien. Daarboven bevond zich een conische tandwieloverbrenging voor de aandrijving vanaf de transmissie-as, waarvan het horizontale tandwiel door middel van een hefschroefinrichting uit het werk kon worden genomen.
Onder de begane grondvloer liepen in de lengterichting van het gebouw twee transmissie-assen, die bij de kopgevel aan het water van een tandwiel waren voorzien. Beide tandwielen werden aangedreven door één tandwiel op een tussenas van het indrukwekkende drijfwerk. Dit bestond uit een hoofdas en vier tussenassen. Op de hoofd- of molenas zaten het waterrad en een groot tandwiel met een middellijn van 4,50 m, dat via een klein tandwiel de eerste tussenas versnelde. Op deze korte as bevond zich eveneens een groot tandwiel met een middellijn van 3,75 m, dat op zijn beurt een klein tandwiel op een tweede tussenas aandreef. Een tweede tandwiel op deze as dreef de twee eerder genoemde transmissie-assen naar de glazuurkuipen aan. Er was nog een vierde as. Die liep over de Jeker naar de 'steenpletmolen' op de Sint Pietersoever, waarvan het waterrad was verwijderd. Deze as werd aangedreven door het grote tandwiel op de eerste tussenas. De tandwielen waren rechte gietijzeren tandwielen, waarvan de grote wielen houten tanden hadden. Het waterrad van het type Sagebien had een middellijn van 9,00 m en een breedte van 2,50 m. Het aantal schoepen bedroeg 160.
Sagebien-raderen waren zeer langzaam draaiende onderslagraderen, die door gebruikmaking van een groot aantal licht gebogen en in negatieve zin opgestelde schoepen een hoog rendement bereikten. Voor het Nekummer bedrijf was het lage toerental gunstig, want het sleepwerk van de stenen in de kuipen mocht niet meer dan tien omwentelingen per minuut maken. De totale overbrengingsverhouding bedroeg ongeveer 1:8,7; het waterrad maakte dan 1 à 1,2 omwentelingen per minuut. Het ontwikkelde vermogen moet onder gunstige wateromstandigheden ruim 40 PK zijn geweest, hetgeen veel hoger was dan het vermogen dat het waterrad van de vorige molen kon ontwikkelen. Het kolossale waterrad was door een houten ombouw, voorzien van een pannenzadeldak, aan het oog onttrokken.
Petrus Regout overleed in 1878. In 1880 werd een vennootschap opgericht onder de naam van ‘Firma Regout en Compagnie’, die in 1899 werd omgezet in de N.V. kristalglas- en aardewerkfabrieken ‘de Sphinx’ v/h Petrus Regout & Cie. te Maastricht.In de daarop volgende jaren werd het bedrijf uitgebreid met schuren en een bergplaats. Een deel daarvan werd echter in 1902 weer gesloopt. De droogplaats bestond toen nog. De bereiding van glazuur werd in 1930 overgenomen door de fabriek aan de Boschstraat. Het bedrijf bood kort daarna onder andere via advertenties de molen met twee woningen te koop aan. Voor de molen was wel belangstelling maar tot een verkoop is het nooit gekomen. In 1937 werd de inrichting met het gaande werk, de gietijzeren vloerbalken en kolommen door de firma Dotremont uit Maastricht voor sloop en oud-ijzer gekocht. Het markante gebouw bleef daarna een halve eeuw leeg staan. In 1959 werd het eigendom van Mr. P.C. Meijer-Viol en in 1964 van de Koninklijke Nederlandse Papierfabriek. Er werden diverse bestemmingen voor het gebouw bedacht, die geen van allen gerealiseerd zijn. Tenslotte maakte de architect Ir. W.J. Dingemans er een riante woning van.

Bron: Bussel P.v "De M's van Lb", 1991 p.118
nog waarneembaar