Molen De Rob, Koog aan de Zaan

Koog aan de Zaan, Noord-Holland
v

korte karakteristiek

naam
De Rob
modeltype
Kantige molen, stellingmolen
functie
loodwitmolen
bouwjaar
verdwenen
toestand
verdwenen
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt  
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt
Ten Bruggencate-nr.
04908 u
oude dbnr.
V3721
Meest recente aanpassing

locatie

plaats
Koog aan de Zaan
plaatsaanduiding
ten oosten van de spoorlijn, achter het naar hem vernoemde Loodwitmolenpad, t.h.v. de Emmastraat
gemeente
Zaanstad, Noord-Holland
streek
Zaanstreek
kadastrale aanduiding 1811-1832
Koog a/d Zaan B (1) 445 Pieter Grootes, fabrikant, & Comp.
geo positie
X: 115550, Y: 497256
N: 52.46164, O: 4.80675

constructie

modeltype
Kantige molen, stellingmolen
krachtbron
wind
functie
romp
achtkante bovenkruier
inrichting
Vier koppel maalstenen, mogelijk ook twee koppel kantstenen.
plaats bediening
stellingmolen
bediening kruiwerk
buitenkruier
plaats kruiwerk
bovenkruier
vlucht
20 meter
afbeelding van onze ondersteuners

geschiedenis

toestand
verdwenen
bouwjaar
geplaatst
verdwenen
afgebroken en verplaatst
afkomstig van
verplaatst naar
geschiedenis
De Koger loodwitmolen De Rob werd in het jaar 1712 gebouwd. Voor de bouw van de molen werd gebruik gemaakt van een tweedehands achtkant afkomstig uit Zaandam-West. Het betrof hier de oliemolen De Rob, die aan de Hogendijk was gebouwd. Deze molen bezat een vrij hoge ouderdom, hij dateerde uit 1631.
Op 3 maart 1712 werd de oliemolen De Rob gekocht door de Koger koopman Jacob Peereboom voor een bedrag van Fl. 575,-.
In opdracht van Peereboom werd het achtkant van de molen afgebroken en verplaatst naar Koog aan de Zaan. Aldaar werd de molen herbouwd, met behoud van zijn naam, op een erf achter het Loodwitmolenpad. De Rob is beslist geen grote molen geweest zoals wel een wordt gedacht, het windgeld dat Jacob Peereboom jaarlijks moest betalen bedroeg slechts Fl. 2,00.

De productie van de verfstof loodwit is maar beperkt gebleven tot enkele molens in de Zaanstreek. Naast De Rob, waren dit De Veldlust in Zaandam-Oost, Het Gekroonde Zeepaard in Koog aan de Zaan en De Heining in Oostzaan. De laatste twee molens verwerkten loodwit als een nevenactiviteit.
Over de juiste inrichting van deze molens is maar weinig bekend, het zal echter geen ingewikkelde materie zijn geweest.
De verfstof loodwit bestond al zeer lang en werd reeds genoemd in de klassieke oudheid. Chemisch gezien was loodwit basisch loodcarbonaat. Het werd verkregen door een rol bladlood in azijndamp te laten oxideren in een potje. Dat gebeurde door middel van broei. Het lood dat hiervoor gebruikt werd, was afkomstig uit loodbranderijen, waarvan er zich enkele bevonden in de Zaanstreek.
In een soort droogschuur werden de potten gevuld met lood en azijn, bij velen opgestapeld en daarna afgedekt met een laag paardenmest wat voor de broei zorgde. Binnenin zo'n stapel kon de temperatuur oplopen tot zo'n 30 graden Celsius. Na een aantal weken was het merendeel van het lood verteerd en omgezet in loodcarbonaat. De inhoud van deze potjes werd daarna geleegd op een houten tafel, waarna de arbeiders van de molen dit met houten hamers uitklopten. Dit gebeurde om de nog onverteerde stukjes lood er uit te scheiden. Deze werden gesorteerd en gingen opnieuw in het broeiproces.
Voor de verdere verwerking van het loodwit waren twee methodes, een natte en een droge. Bij de natte methode werd het loodwit vermengd met water en daarna gemalen tussen platte stenen. De natte massa werd in kegelvormen gegoten, net als bij de productie van suiker in die tijd. Daarna was het product klaar voor de handel. De droge maalmethode gebeurde met kantstenen, waarna het verkregen poeder werd gezeefd in een buul. Wanneer het maalproces klaar was vond het loodwit zijn weg naar de schilder en de drogist. De schilder maalde het loodwit met olie waarna er een strijkklare verf ontstond. Schilderklaar loodwit werd nimmer geproduceerd om de eenvoudige reden dat men in die tijd geen middelen had om de verf luchtdicht te bewaren.

De eerste tiental jaren van zijn bestaan bleef De Rob in bezit van de familie Peereboom. In 1723 nam Adriaan Peereboom het beheer over de loodwitmolen over van zijn vader. In dat jaar werd de molen op zijn naam ingeschreven in een assurantiecontract. De verzekerde waarde van de molen bedroeg toen Fl. 2000,-. Let wel dit is de waarde van de molen, de waarde van de lading zal ongetwijfeld vele malen hoger hebben gelegen.
Op 27 mei 1734 werd de firma Adriaan Peereboom & Compagnie opgericht. Peereboom verkocht toen 5/6 van zijn bezit in De Rob aan acht investeerders. Een van deze investeerders, de Wormerveerder Dirk Breeuwer, werd als directeur over de onderneming aangesteld.
De reden waarom Peereboom besloot tot het oprichten van deze firma heeft ongetwijfeld te maken gehad met het grote kapitaal dat nodig was om De Rob gaande te houden. Het omzetten van lood naar loodwit duurde gemiddeld twee maanden. Hierdoor ging een groot deel van het kapitaal van Peereboom in het op de molen aanwezige lood zitten. Bovendien stond de prijs van lood in die dagen niet vast, dus wanneer de prijs van het lood zakte, leverde Peereboom geld in. Om deze risico’s te spreiden besloot Peereboom tot de oprichting van een rederij.

Op 16 juni 1740 werd het volgende verkocht, “een huijs tot Coogh bewesten de dijksloot belent ten oosten de timmerwerf van Jan Willemsz. Vens en ten westen de ven van de reeders van de loodwit molen.”

Nog in 1752 stond Peereboom nog als een van de eigenaars van de molen in de boeken. Daarna werd het erg stil rondom De Rob.
In 1783 werd Pieter Grootes uit Markenbinnen aangesteld als directeur over de Compagnie. Hij werd aangesteld door de grootste aandeelhouder van de firma in die tijd, Vasterd Vas, koopman en olieslager te Wormerveer.
De aandelen in de loodwitmolen waren in die tijd zeer gewild en werden veelvuldig verhandeld. Hierdoor ontstond een versnippering van deze aandelen die zijn weerga niet kende. Zo werden er in de daarop volgende jaren parten verhandeld ter grote van 23/1056e, 13/396e, 23/1056e, 173/3168e, 34/2112e en nog veel meer van dit soort lastige breuken. De boekhouder van de firma moest in die dagen lastige berekeningen maken om het dividend te verdelen.
Omstreeks 1790 vonden belangrijke verbouwingen aan de molen plaats. Vermoedelijk werd het binnenwerk van de molen aangepast en mogelijk ook de opslagcapaciteit.
Op 13 augustus 1791 werd het volgende geveild te Koog aan de Zaan.
“13/264 portien in de geronomeerde en geheel vernieuwde Lootwitmoolen genaamt de Rob c.a., te Koog, alsmeede 13/264 portien in de daar bij behoorende lading en negotie, alle onder directie en Canteerende ter firma van den heer Pieter Grootes en Comp:
Buijten en behalven ’t vaste Capitaal met desselfs voorsz. aanhoorigheden was ’t Capitaal der lading en negotie tot deeze fabriek behoorende in ’t jaar 1780 Fl.56.100,-.
Dog in ’t jaar 1781 uit de overwinsten verhoogd met Fl.9900,-. Dus sedert en volgens january laast leden gedaane rekening nog in ’t geheel groot FL.66.000,-. Behalven een overwinst daarboven van Fl. 5651:14:12,-.”

Het gehele bedrijf was dus Fl. 66.000,- waard, een fortuin in die tijd.
Pieter Grootes stierf op 22 januari 1803. Hij werd opgevolgd door zijn schoonzoon Gerrit Hop. Ondanks de moeilijke tijden die er tijdens de Franse bezetting heersten bleef De Rob met winst draaien. Mogelijk had dit te maken met het wegvallen van de concurrent De Veldlust in Zaandam-Oost.
In 1816 liet Gerrit Hop De Rob onderbrengen in de collectieve brandverzekering Het Papiermakerscontract. De verzekerde waarde van de molen werd toen op Fl.10.000,- gesteld.
Gerrit Hop stierf op 17 juli 1831. De laatste jaren ging het een stuk slechter met de afzet van het loodwit. Dit had deels te maken met de hoge accijns die werd geheven op azijn. In de onze omringende landen was deze accijns veel lager zodat zij het loodwit veel goedkoper konden aanbieden. In 1832 werd de compagnie van de loodwitmolen ontbonden en op 6 mei van dat jaar werd de molen te koop aangeboden.
De opstal en inventaris van de molen werden als volgt beschreven, “6 mei 1832 werd ten huize van Willem Stolp castelein in de herberg De Waakzaamheid te Koog aan de Zaan het volgende te koop aangeboden. Een kapitale, hechte, sterke welingerigte loodwitmolen genaamd de Rob, bekend onder de naam van Peereboom Loodwitfabriek met desselfs giethuis, broeikasten, droogschuren, regenbak, woonhuis, erf en tuin en verders drie aan elkaar gelegen stukken land.
Verder zes nieuwe maalstenen, bij gis zevenduizend nieuwe broeipotten, twintig bilhamers, 24 geitpannen, achtduizend oude broeipotten, twaalf mestvorken,…..”

Het geheel werd gekocht door de dochter van Vasterd Vas, Aaltje Vas. Zij betaalde Fl. 9474,- voor de molen.
Aaltje Vas zou maar kort eigenaresse van De Rob blijven, zij stierf in 1836. De Rob met toebehoren werd toen het eigendom van haar zoon, Vasterd Vas-Visser.
Na de dood van Vasterd Vas-Visser in 1845 werd zijn weduwe Catharina Smit de nieuwe eigenaresse van de loodwitmolen. De geschatte waarde van de molen was toen Fl.6500,-.
In deze periode ging het bergafwaarts met het bedrijf. Deels had dit te maken met de verouderde productiemethode. Sinds 1791, na de grote verbouwing, had het bedrijf zich niet verder ontwikkeld. De concurrentie deed dit echter wel. Het loodwit van De Rob bleef echter wel van zeer hoge kwaliteit, gezien het feit dat ze in 1862 nog een prijs had gekregen.
Catharina Smit stierf in 1862 waarna de loodwitfabriek in bezit kwam van haar dochter Catharina Vas-Visser. De dochter woonde echter in Utrecht en dat zal een van de redenen zijn geweest om langzamerhand te stoppen met het bedrijf.
In 1865 werden de zaken geliquideerd en werd de molen te koop aangeboden. Op 4 augustus van dat jaar werd De Rob gekocht door Cornelis Pietersz. Dekker, voor Fl. 4650,-. Deze transactie luidde het einde van dit ooit welvarende bedrijf in. Nog in hetzelfde jaar werden enkele schuren van de molen gesloopt.
Mijn vermoeden is dat de molen nog iets langer heeft gestaan.
In 1866 verbrandde in het Zeeuwse Gapinge, vlak boven Middelburg, de korenmolen van Verhulst. Nog in hetzelfde jaar kocht Verhulst het achtkant van De Rob. In samenwerking met de Zaandammer molenmakers Jan en Gerrit Gras werd het achtkant van De Rob gedemonteerd en op transport gezet naar Zeeland. Aldaar werd de molen herbouwd als korenmolen en kreeg hij toepasselijk de naam De Zeehond. De gewezen loodwitmolen bleef tot 1896 in bedrijf en raakte toen door ongelukkige omstandigheden in brand en werd volledig verwoest.

Een tijdens de sloop gespaard pakhuis van de molen bleef nog tot 1886 staan en werd toen ook gesloopt.

Het werken in De Rob behoorde beslist niet tot de gezondste bezigheden. Doorgaans werd er dan ook met gastarbeiders gewerkt, welke afkomstig waren uit Duitsland. In zijn boek “Historische studiën over de Zaanstreek”schrijft Sipke Lootsma de volgende artikelen over dit onderwerp.
“Deze industrie was bij uitstek ongezond. Van geloofwaardige zijde vernam dezelfde zegsman (Jan Kruijver), dat de in een loodwitmolen tewerkgestelden op 20 jarigen leeftijd al hun tanden en kiezen misten, en dat de meesten geen hoogeren leeftijd bereikten dan veertig jaar. Nog hoort men oudere kenners van het molenleven namen noemen van de Duitschers, die zich voor dezen arbeid lieten vinden. Een hunner, die als meesterknecht op De Rob maalde, was een zekere Schwarze.
Maar ook werd lood behandeld in loodbranderijen. Dit waren inrichtingen, waar het metaal werd gegloeid of gebrand, welke bewerking menie opleverde. De azijn, die in oxhoofden wordt vermeld in genoemde inventarissen, vervulde bij die bereiding een rol.
Hoe uiterst schadelijk dit bedrijf voor de gezondheid der arbeidskrachten was, blijke uit het volgende: In 1883 liepen zes koeien van den vetweider Bramer op de plaats, waar de loodwitmolen De Rob heeft gestaan, en waarbij ook de loodbranderij werd uitgeoefend. Reeds den volgenden dag lagen alle zes beesten dood. Nog steeds (+/- 1935) is het niet geraden vee te laten weiden ter plaatse waar eens de eigenaars van De Veldlust hun bedrijf uitoefenden.”


Het pigment loodwit raakte na de eeuwwisseling langzamerhand uit de gratie tot het tenslotte in 1938 verboden werd om nog te gebruiken. Inmiddels waren de vervangers zinkwit en later titaanwit op grote schaal te verkrijgen. De laatste Nederlandse loodwitfabriek, Blok, Braat & Hondorff in Schoonhoven sloot omstreeks 1990 haar deuren.

Bronnen:
“Duizend Zaanse Molens” P.Boorsma 1968 blz. 159
“Zaanse Windmolens” P.Boorsma 1939 blz. 174-175
“250 Zaanse molens” R.Couwenhoven 2001 blz. 75
www.zaans-industrieel-erfgoed.nl artikel Ir. de Vlieger over de Zaanse loodwitproductie
“Historische studiën over de Zaanstreek” S. Lootsma 1950 blz. 206-211
“Ontheemde Zaanse molens” A.M.H. Smit 2005 blz. 166-168
F. Rol, Zaandijk.

aanvullingen

trivia
Loodwitmolen “de Rob”, achtkante bovenkruier met schuren en pakhuizen, te Koog aan de Zaan ten oosten van de spoorlijn, achter het naar hem vernoemde Loodwitmolenpad, ter hoogte van de Emmastraat. Bouwjaar 1712, in 1866 afgebroken en verplaatst naar Gapinge (Zld).
-----

Amsterdamse Courant, 9 aug. 1791:
"S. Jongewaard, Junior, Makelaar, zal op Saturdag den 13 Augustus, 's avonds ten 6 uren, in de Herberg de Prins, te Koog aan de Zaan, presenteeren te verkoopen: Dertien 264ste Portien, geheel of by gedeeltens, in de Loodwitmolen De Rob te Koog, met alle 't gunt tot de gerenomeerde Fabriek en Negotie, canteerende te Firma van den Heer Pieter Grootes en Comp. is behoorende."