Molen Gennepermolen, Gennep

Gennep, Limburg
v

korte karakteristiek

naam
Gennepermolen
modeltype
Watermolen
functie
korenmolen, zaagmolen, aandrijving machine(s)
bouwjaar
verdwenen
toestand
restant
beek
Niers
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt  
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt
Ten Bruggencate-nr.
01624 b
oude dbnr.
V332
Meest recente aanpassing
media-bestand
Molen 01624 b Gennepermolen (Gennep)
Foto: n.n., collectie H.A. Kaak

locatie

plaats
Gennep
plaatsaanduiding
beek
Niers
gemeente
Gennep, Limburg
streek
Noord-Limburg
geo positie
X: 195284, Y: 412812
N: 51.70262, O: 5.96996

constructie

modeltype
Watermolen
krachtbron
water
kenmerken
functie
inrichting
n.v.t.
gangwerk
wateras
rad
rad diameter
diameter rad 8,40 m
afbeelding van onze ondersteuners

geschiedenis

toestand
restant
bouwjaar
herbouwd 1890 herbouwd
verdwenen
geschiedenis
De Gennepermolen lag op de linkeroever van de Niers, twee kilometer voor de uitmonding in de Maas. De Niers dreef tijdens haar loop van 120 kilometer in Duitsland minstens veertig molens aan. Als molen zijn deze alle reeds lang buiten gebruik. Soms bestaan de gebouwen nog. Op Nederlands grondgebied is de lengte van de Niers slechts zes kilometer.

Op de linkeroever aan de zijde van het stadje, 'in de Stad' genaamd, lag de graanmolen, die tot in de Franse Tijd van de heerlijkheid was. De molen was ingericht voor het malen van tarwe en rogge. Van deze watermolens was de graanmolen de grootste. Een indicatie daarvoor is het Tarief der zuivere begrootingen van ieder soort en klasse van vaste eigendommen in de gemeente Gennep'. Bij vaststelling op 8 oktober 1850 werd de graanmolen geschat op 280 gulden, de schorsmolen op 60 gulden en de volmolen op 30 gulden.

In het begin van de 19e eeuw waren zowel de water- als de windmolen van Gennep eigendom van Theodoor Berns, molenaar in Gennep, en Jan van den Boogaard te Heumen (Gld.). Berns was reeds in de Franse Tijd eigenaar van de watermolen geworden. Zij verkochten de molens in 1845 aan Hendrina van Bergen, weduwe van Jacob of Jacobus van den Boogaard te Wychen (Gld). Mettertijd vestigde zij zich in Gennep. In 1855 liet zij de watergraanmolen afbreken en herbouwen.

Het volgende jaar kon de molen weer in bedrijf worden genomen. De vol- en schorsmolen op de rechteroever werd in 1858 buiten gebruik gesteld en ontmanteld. In 1865 werd de graanmolen opnieuw verbouwd en met een pakhuis uitgebreid. Intussen waren ook de kinderen Jan. Theodoor, Elisabeth en Eduard van den Boogaard eigenaren geworden. Johan, of Jan van den Boogaard, koopman en wethouder van Gennep. alsmede Theodoor Lambert van den Boogaard, die er molenaar was, kochten in 1874 de overige mede-eigenaren uit en werden elk voor de helft eigenaar. In 1875 vroegen zij aan het provinciaal bestuur toestemming voor de plaatsing van een stoommachine. In 1877 werd Theodoor Lambert door koop alleen-eigenaar. Het volgende jaar liet hij het ketelhuis bouwen en de stoommachine plaatsen. De waterkracht werd geleverd door een houten onderslagrad met een middellijn van 8,40 m. een breedte van 3,74 m. en een schoephoogte van 1,20 m. Het was het grootste houten waterrad in Limburg. Het brede rivierbed werd door strekdammen in vakken verdeeld, ieder vak had een sluisgebint waarin zich zeven lossluizen bevonden.

Februari 1884 brandde de molen af. Van den Boogaard was overleden en de molen was eigendom van Jacobus Theodorus van den Boogaard, graanhandelaar in Boxtel (N.B.) voor 20/32 deel; 6/32 deel was in het bezit van de fabrikant Jacobus Theodorus Aloysius van den Boogaard en Maria Hendrina Elisabeth Constantia van den Boogaard, beide te Gennep woonachtig. Het overige 6/32 deel was in het bezit van de minderiarige kinderen Elisabeth Marianne Huberdina en Theodorus Lambertus Arnoldus van den Boogaard, beide eveneens te Gennep woonachtig. Uit veiligheidsoverwegingen werden de bouwvallige muren omver getrokken, waarna het puin bijna vijftien jaar bleef liggen, voordat een nieuwe eigenaar op dit fraaie punt iets nieuws opzette.

In 1898 kocht de Arnhemse koopman Hendrik Kooy Jr. het perceel met het waterrecht. Zelf werd hij voor 5/8 deel eigenaar, het resterende 3/8 deel werd op naam gezet van Hendrik, Aleid, Eduard Alphonse Onno Kooy, allen minderjarigen en wonende te Arnhem. Kooy liet naar een ontwerp van de Rotterdamse architect P. Weeldenburg, gedateerd juli 1898, een fabriek voor houtwaren op waterkracht bouwen. De blauwdruk laat een gebouw zien aan de rijksweg gelegen met aan de achterzijde een machinekamer en een ketelhuis. In de Niers is een vijver afgepaald, die voor de berging en het wateren van werkhout diende, dat via een steiger in de fabriek werd gevoerd. Naast de zijgevel was een woonhuis geprojecteerd. De fabriek werd ingericht als houtzagerij en houtdraaierij waar voornamelijk houten gordijngarnituren werden vervaardigd. alsmede draaiwerk voor klein-meubelen. De machines werden via transmissie-assen aangedreven door een ijzeren waterrad in een houten ark. Het rad was gemaakt door de smid H. Loeffer. De middellijn bedroeg 8,50 m, de breedte 3,70 m. In diameter was dit het grootste waterrad dat Limburg gekend heeft. De hoogte van de schoepen was niet gelijk, afwisselend bedroeg deze 1,40 m en 0,60 m. Als hulpkracht werd een stoommachine gelegd, waarvan de ketel met houtafval werd gestookt. Gemiddeld kon acht maanden per jaar van waterkracht gebruik worden gemaakt.

In 1910 vond een deling plaats en werd Hendrik Kooy, directeur van verschillende vennootschappen te Arnhem, alleen-eigenaar. Het bedrijf breidde zich verder uit, voornamelijk met houtloodsen. In 1914 werd het in een vennootschap gebracht, die zeven jaar later werd ontbonden. In de tweede helft van de 19e eeuw lagen in Duitsland, toen Pruisen genaamd, nog bijna vijftig watermolens op de Niers, waardoor de waterbeheersing op dat riviertje moeilijk was. Het Duitse Niersverband en het Nederlandse Waterschap Niers en Zijbeken probeerden reeds vroeg de stuwrechten van de molens at te kopen. Bij Besluit van Gedupeerde Staten van 22 februari 1918 werd het waterschap in staat gesteld het recht at te kopen. Daarmee hield de waterkracht van de fabriek op te bestaan. De stuw en het waterrad werden gesloopt.

Voor de volledigheid worden nog enige bijzonderheden van het bedrijf vermeld, waaraan de naam van de molen verbonden bleef. In 1921 richtte Johannes Simon Kooy, koopman in Arnhem, een nieuwe vennootschap op, waarin hij de fabriek met aanhorigheden inbracht. In 1929 woedde een brand in de fabriek. De machines werden toen door een dieselmotor aangedreven, omdat het vermogen van de stoommachine niet meer toereikend was en daarom was vervangen. Bij de herbouw kregen de machines een individuele elektrische aandrijving. Drie jaar later werd een nieuwe vennootschap opgericht met als firmanten: Wilhelmina Mulder, weduwe van Simon of Johannes Simon Kooy te Arnhem en Hendrik Kooy, koopman in Arnhem. In 1936 verkocht de firma H. Kooy de fabriek met houtloodsen en erf aan de Belgische industrieel Benjamin Edward Tweedy, wonende op Chateau Bevenbeek in Hamont (B.), die in de Nieuwstraat te Gennep een pakhuis met kantoor en woning bezat. Het volgende jaar verkocht Tweedy het bedrijf aan de N V. Fabriek voor Houtbewerking "De Genneper Molen" te Gennep. Na de Tweede Wereldoorlog specialiseerde de fabriek zich onder andere op de fabricage van meubilair voor laboratoria en kantoorbetimmeringen. 'De Genneper Molen' leverde op dit gebied een aandeel bij de inrichting van de pas opgerichte Technische Hogeschool, thans universiteit, in Eindhoven. In 1982 werd het bedrijf stilgelegd en ontmanteld, waarna de gebouwen aan de gemeente Gennep werden verkocht. De laatste directeur was C.R. Steinmann, wiens vader reeds bij de oprichting van de houtwarenfabriek was betrokken.
nog waarneembaar

aanvullingen

trivia
Het afgebeelde gebouw is eind 19e-eeuws. In het gebouw bevonden zich machines voor houtbewerking. Aandrijving geschiedde door een immens rad van 3,74 m breed bij een diameter van 8,5 m. Er waren maar liefst tien lossluizen in de Niers. Na 1926, toen men op elektriciteit overging, werden de waterwerken gesloopt. Slechts wat puin bleef in het rivierbed achter. Het molengebouw brandde in 1929 uit, maar bestaat in gewijzigde vorm nog steeds. Oorspronkelijk bevond zich ter plaatse onder andere een graanmolen.

-----

Provinciale Noordbrabantsche en 's Hertogenbossche courant, 16-10-1926
In aanbouw zijnde molen Ingestort.
Gisternacht is de in aanbouw zijnde 'Gennepermolen', van den heer LAmers uit Milsbeek, grootendeels ingestort. De oorzaak is vermoedelijk het wegspoelen van de kalk tusschen de steenen, tengevolge van den zwaren tegenval der laatste dagen.


Op de fabriek voor houtbewerking (meubels) Gennepermolen van C.R. Steinmann is tussen 1953 en 1955 een uitkijkpost (luchtwachtpost) van het Korps Luchtwacht Dienst (KLD) op het dak gebouwd, met postnummer 8I2 (postnaam Gennep). Het doel was het waarnemen van laagvliegende vliegtuigen - het is dan de tijd van de Koude Oorlog. De heer J.A. Cornelissen uit Gennep was rond 1956 postcommandant van deze luchtwachtpost. Een van de luchtwachters vanaf 1958 was Tom Deschamps, eind jaren 1960 is Hentje Bongers postcommandant. In 1964 is het KLD hier opgeheven en is de functie als luchtwachtpost komen te vervallen.

Informatie van Sandra van Lochem, 19 juni 2012