Molen Broekmolen of Broekermolen, Slenaken

Slenaken, Limburg
v

korte karakteristiek

naam
Broekmolen of Broekermolen
modeltype
Watermolen
functie
korenmolen, oliemolen
bouwjaar
toestand
restant
beek
Gulp
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt  
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt
Ten Bruggencate-nr.
01139 a
oude dbnr.
V319
Meest recente aanpassing
media-bestand
Molen 01139 a Broekmolen of Broekermolen (Slenaken)
Foto: Rosemarie Müller

locatie

plaats
Slenaken
plaatsaanduiding
Dorpsstraat 50
beek
Gulp
gemeente
Gulpen-Wittem, Limburg
streek
Zuid-Limburg
kadastrale aanduiding 1811-1832
Slenaken B (1) 192 H.W. Watrin, molenaar
geo positie
X: 188173, Y: 309333
N: 50.77297, O: 5.85745

constructie

modeltype
Watermolen
krachtbron
water
kenmerken
functie
inrichting
n.v.t., buiten gebruik
gangwerk
wateras
rad
rad diameter
vanaf 1906 turbine
afbeelding van onze ondersteuners

geschiedenis

toestand
restant
bouwjaar
verdwenen
geschiedenis
De watermolen van Slenaken, de Broekmolen genaamd, lag met de boerderij aan de voet van de helling van het "Grote Bos" even buiten Slenaken, langs de weg Slenaken-Gulpen. Oorspronkelijk was het een graan- en oliemolen met bovenslagrad. Het oliewerk werd ruim een eeuw geleden uitgebroken.
In de Franse Tijd was de Broekmolen eigendom van graaf Louis van Goldsteijn van Dusseldorff, die de molen bij een openbare verkoop op 10 oktober 1771 had gekocht. Van Goldsteijn was de laatste adellijke eigenaar. Bij akte van 3 september 1808 verkocht hij de molen met aanhorigheden aan Willem Martinus Watrin te Vaals.
Het echtpaar Watrin-Vaessen liet bij hun overlijden de molen na aan hun vier kinderen. De erven Watrin en de rentenier Otto Willem Dominicus Daems, die in 1850 het kindsdeel van Willem Hubert Watrin, logementhouder in Tongeren (B.) had gekocht, lieten de molen met aanhorigheden in 1852 publiek verkopen. Eigenaar werd Abraham Stephanus Gadiot te Luik.
Bij de scheiding en deling van zijn nalatenschap in 1857 werd zijn dochter Pauline eigenaresse. Ze huwde met de Belgische cavallerie-officier Adolphe van Vinckeroy, die als militair Brussel, Brugge en andere steden als standplaats had. Vinckeroy en zijn dochter Leonie Ferdinande gingen - na deling van de goederen in 1874- in 1889 tot openbare verkoop over. Willem Hubert Pijls, burgemeester van Maastricht, werd de nieuwe eigenaar. Na het overlijden van Pijls in 1903 werd de nalatenschap onder de beide zoons verdeeld. kavel B, waartoe de molen behoorde, werd toegewezen aan mr. Jules Adrien Marie Hubert Pijls, oud-referendaris bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken in Den Haag.

In de tijd dat mr. Pijls eigenaar was, onderging het waterrad een verandering. Eeuwenlang werd het maalwerk aangedreven door een houten bovenslagrad met een middellijn van 3,60 m en een breedte van 1,20 m.
Bij een nieuw rad, dat 1881 werd gehangen, werd deze maat op 1,50 m gebracht. In 1890 werd een ijzeren rad gehangen. De breedte daarvan bleef hetzelfde, de middellijn werd vergroot tot 3,65 m. De molen kreeg het water toegevoerd uit een vergaarvijver, die op korte afstand boven de molen lag en gevoed werd door de molentak. Ongeveer 300 m boven de molen maakte de Gulp een haakse bocht naar rechts. De molentak was daar rechtdoor gegraven en in de afslag was een dam gelegd, die als overlaat fungeerde. In vroeger jaren bevond zich daar een sluis. In 1907 werd er een gemetselde stuw aangelegd. In de kanjel boven het waterrad was een bodemklep aangebracht waardoor het overtollige water uit de vijver kon wegstromen.
De vijver was bovendien met een aparte afslagtak op de Gulp aangesloten.

Bij besluit van 27 juli 1906 kreeg mr. Jules Pijls van het provinciaal bestuur toestemming het waterrad te vervangen door een turbine en het molengebouw uit te breiden.
Oorspronkelijk lag de kleinere molen naast het woonhuis onder hetzelfde dak. Tegenover de molen, aan de andere zijde van het erf, lagen de schuren. De oorspronkelijke bouw dateerde waarschijnlijk uit 1773 zoals de muurankers op de witgekalkte voorgevel aangeven; een paar jaar nadat de graaf van Goldsteijn eigenaar was geworden.
In 1906 werd aan de westelijke zijde een geheel nieuwe molen gebouwd en de buitenmuur achter het waterrad werd binnenmuur. De uitvoering van de nieuwe inrichting werd opgedragen aan de Ateliers de Construction G.J. Pastéger & Fils in Luik, die in dezelfde tijd ook in de lager gelegen Neuborgermolen te Gulpen een turbine met gangwerk en maalinrichting opstelde. Dat hier een molenbouwfabriek aan het werk is geweest, was aan de gehele inrichting te zien. Ze was fraai van opbouw en tot in de details mooi afgewerkt. De turbine, die in een schacht onder de maalstoel ligt, is van het type Girard: een axiale turbine waar het water in verticale richting doorheen stroomt. Het water uit de vergaarvijver werd door een betonnen goot toegevoerd. De goot ging over in een ronde plaatijzeren leiding met een middellijn van 0,95 m. In het overgangsstuk van goot naar leiding bevond zich een ijzeren klep, waarmee de watertoevoer kon worden geopend of gesloten. De krans waarmee de stand van de leidschoepen in het turbinehuis werd versteld om de waterhoeveelheid op het loopwiel te regelen, werd bij de maalstoel bediend door middel van een handwiel met wormwieloverbrenging. De stand van de leidschoepen kon op een schijf worden afgelezen.
In de maalstoel, bestaande uit zes gietijzeren kolommen die de steenbedding van de zolder ondersteunden, bevond zich een gangwerk voor drie koppel stenen. De stalen koningsspil als verlengde van de turbine-as had een spoorwiel van bescheiden afmetingen. De tandwielen op de steenspillen waren groter dan gebruikelijk. De versnelling bedroeg ongeveer 1,5:1. Het waterrad met toebehoren werd later aan Deumens van de Schandelermolen in Heerlen verkocht. Gedurende de Eerste Wereldoorlog plaatste pachter H.W. Speetjens een viercilinder benzinemotor als hulpkracht. Vanwege de dure en schaarse brandstof werd de motor weinig gebruikt. In dezelfde tijd plaatste hij een 110 Volt-dynamo en een accumulatorbatterij. Deze batterij bestond uit 60 cellen en werd ‘s avonds en 's nachts door de dynamo. aangedreven door de turbine, opgeladen. De batterij voorzag het molen- en boerderijcomplex alsmede een aantal woningen in de omgeving van elektrisch licht.
Nadat Slenaken op het elektriciteitsnet was aangesloten. plaatste Speetjens een elektromotor van 20 PK in de molen. De motor dreef met een halfgekruiste riem een verticale tussenas aan. De as werkte via een rondsel met hardleren tanden op het spoorwiel. Tegelijkertijd werden de benzinemotor en de dynamo met batterij verwijderd.
Oorspronkelijk had de molen een koppel 16-er en 17-er Koppen & Frings-kunststenen voor het malen van rogge en voergraan. Voor het malen van tarwe werd een koppel 17-er blauwe Stolberger-natuurstenen gebruikt. In de jaren twintig, dertig en veertig werd er bijna uitsluitend bakrogge en voergraan gemalen. De inrichting bestond uit: twee houten silo's, een trieur voor het reinigen van bakrogge (zaaigraanreiniger): een koekenbreker, waarmee lijnkoeken afkomstig van de oliefabrieken werden gebroken zodat ze met de molenstenen tot lijnkoekenmeel konden worden vermalen; een haverpletter en een mengmachine. De machines waren met riemen aangesloten op een transmissie-as. die door een conische tandwieloverbrenging op de opsteekas van de koningsspil werd aangedreven. Een van de koppel kunststenen werd in de jaren vijftig nog vervangen door een koppel ‘Permanentstenen' met een gatenscherpsel van de firma Jan Kuyken uit Kiewit-Hasselt (B.), die toen in opkomst waren. Het meel werd door een exhauster uit de steenkuipen afgezogen en kon op een centraal punt, na het passeren van een cycloon, worden afgezakt.
De molen werd bijna een eeuw gepacht en bemalen door de familie Speetjens. Enige familieleden waren naast molenaar ook wethouder of burgemeester van Slenaken. De bekendste onder hen was Hubertus Wuhelmus Speetjens, die van 1910 tot 1929 burgemeester was. Hij werd in deze functie in 1929 opgevolgd door zijn zoon Leo, die tot 1962 burgemeester was. Burgemeester Leo Speetjens had reeds vroeg veel belangstelling voor wind- en watermolens en beschikte over meer dan een gewone technische kennis van maalwerken en molens. Jarenlang onderhield hij contacten met molenbouwfirma's zoals Pastéger en Michel-Simonis.
Vanaf 1944 was Willy Speetjens, een kleinzoon van eerstgenoemde oud-burgemeester, de laatste pachter van de molen. Tot 1962 werd de molen bemalen door zijn oom van moederszijde Johan Huynen. Er was een goed gemaal, dat aan drie personen werk bood. Voor de knechten, die vrije kost en inwoning hadden, waren in de molen twee slaapvertrekken ingericht.

Mr. Jules Pijls stierf in 1928. Hij vermaakte zijn bezittingen aan Julius Fridolin Heer -later doctor in de chemie in Zwitserland- en Meta Cato Hélène Heer. Deze erfgenamen verkochten de molen met aanhorigheden in 1956 aan de gemeente Kerkrade. De gemeente Kerkrade wilde in het bezit van het complex komen, om het als ruilobject te gebruiken bij het verkrijgen van terreinen in het Rolduckerveld die eigendom van de familie Zillekens-Deutz waren. In 1964 droeg de gemeente Kerkrade de molen over aan mr. A.F.J.C. Zillekens, zoon van voorgenoemd echtpaar, te Arnhem.
Tenslotte verkocht Zillekens de gebouwen in 1978 aan prof. Jette de Haan, woonachtig te Malden en verbonden aan de medische faculteit van de Rijksuniversiteit Limburg in Maastricht. Prof. de Haan liet in de daarop volgende jaren een omvangrijke verbouwing uitvoeren.

Nadat molenaar Johan Huynen in 1962 op een avond dood in de molen werd aangetroffen, hield de watermolen op te bestaan. Voor het malen van grondstoffen voor mengvoeder had de hamermolen zijn intrede gedaan. Alleen de mengmachine werkte nog op waterkracht. Regelmatig werden in de loop der jaren machines en onderdelen uit de molen verkocht, totdat van de oorspronkelijke inrichting nog slechts het gangwerk was overgebleven.
Tenslotte maakte de totale verbouwing tot woonruimten door prof. de Haan definitief een einde aan de turbinemolen.

Bron: De Molens van Limburg van P.W.E.A. van Bussel 1991.
Info: Monique Donker-Spleetjens, 7 feb 2011.
nog waarneembaar

aanvullingen

trivia
De watermolen van Slenaken.

Het riviertje de Gulp heeft haar brongebied ten noorden van de Belgische plaats Henri-Chapelle in het noordelijke deel van de Ardennen. Zij stroomt vervolgens langs de plaatsen Hombourg en Teuven naar de landsgrens, die op het grondgebied van Slenaken wordt gepasseerd.
Op Belgisch grondgebied wordt de Gulp in haar loop op verschillende plaatsen door bronnen en beken gevoed. Het riviertje leverde daar tot kort na de Tweede Wereldoorlog de drijfkracht voor een vijftal watermolens.
De eerste molen op Nederlands grondgebied was de Broekmolen van Slenaken, gelegen in een drassig gebied, dat in algemeen met 'broek' wordt aangeduid en waaraan de molen zijn naam ontleende. Op het grondgebied van Slenaken is de Gulp ten dele gekanaliseerd, achter de molen meandert zij door een bekoorlijk dal naar de plaats Gulpen om daarna in de Geul uit te stromen.
De Gulp heeft een sterk verhang. Tot bij Gulpen is het verval zodanig dat de watermolens van bovenslagraderen gebruik konden maken. In droge jaargetijden is de wateraanvoer tamelijk beperkt, hetgeen vooral voor de turbinemolens nadelig was.