Molen De Kraekermolen, Thorn

Thorn, Limburg
v

korte karakteristiek

naam
De Kraekermolen
modeltype
Watermolen
functie
korenmolen
bouwjaar
verdwenen
toestand
restant
beek
Thornerbeek
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt  
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt
Ten Bruggencate-nr.
02797 b
oude dbnr.
V261
Meest recente aanpassing
media-bestand
Molen 02797 b De Kraekermolen (Thorn)
Foto: J.A.C. de Kroon

locatie

plaats
Thorn
plaatsaanduiding
Beekstraat 13
beek
Thornerbeek
gemeente
Maasgouw, Limburg
streek
Midden-Limburg
kadastrale aanduiding 1811-1832
Thorn A (2) 644 Germain, prolat [?]
geo positie
X: 186542, Y: 352371
N: 51.15991, O: 5.83809

constructie

modeltype
Watermolen
krachtbron
water
kenmerken
functie
versieringen
Boven de beek, was in het molengebouw in een nis het beeld van Joannes Nepomucenus geplaatst.
Toen in 1965 dit deel werd afgebroken is dit nisje met beeld verplaatst naar de andere kant van het gebouw.

De heilige Joannes Nepomucenus was de bijzondere beschermer van hen, wier goede naam gevaar loopt door laster of kwaadwilligheid te worden bezoedeld.
gangwerk
wateras
rad
rad diameter
afbeelding van onze ondersteuners

geschiedenis

toestand
restant
bouwjaar
verdwenen
rad verwijderd
geschiedenis
Aan de voet van de heuvel, waarop Thorn is gebouwd, lag op de Thornerbeek. zoals de Itterbeek vanaf Ittervoort werd genoemd, een schilderachtige watermolen, de Kraekermolen genaamd. Hij bestond reeds in de 14e eeuw. In Thorn was het de bovenste molen op de Itterbeek. Tegenover het Stift lag nog een watermolen, die de onderste- of de Stijffkensmolen werd genoemd.
In 1614 werd deze molen gekocht door de abdis Anna van der Mark; in 1631 liet ze de molen aan het kapittel na.
De Kraekermolen, ontleende zijn naam aan het aanzienlijke huis "De Kraek". De begrenzing van dit goed strekte zich vroeger verder in de Beekstraat en langs de Kraekermolen uit. De laatste pachter voor de Franse Tijd was Philips van de Leer, afkomstig uit Stevensweert.
Na de Franse Tijd werd de molen eigendom van de familie Grispen, waarvan verschillende generaties de molen hebben bemalen.
In het begin van de 19e eeuw was Hendrik Grispen, echtgenoot van Susanne van de Sande, eigenaar zowel van de Kraekermolen als van de Luismolen in Ittervoort. Bij testamentaire deling in 1869 werden beide molens geërfd door Jan Frans Grispen, molenaar in Ittervoort. Vervolgens was Emmanuel of Hendrik Emmanuel Grispen, getrouwd met Elisabeth Bruynen en molenaar in Thorn, eigenaar.

In de jaren zeventig van de 19e eeuw werd de molen aangedreven door een onderslagrad met een middellijn van 5,20 m en een breedte van 0,54 m. In 1880 liet Emmanuel Grispen het molengebouw uitbreiden, waarbij het waterrad met de maalsluis in het gebouw werden geplaatst. Het waterrad werd vernieuwd, waarbij de middellijn op 5,80 m en de breedte op 1,70 m werden gebracht. De schoepen werden verhoogd van 0,31 m tot 1,00 m. Het vergroten van de afmetingen leverde een aanzienlijke verbetering van het vermogen op. Bij de verbouwing werd het strodak van de molen verwijderd en vervangen door een pannenzadeldak.
Na het overlijden van het echtpaar Grispen-Bruynen kwam de molen op naam van de kinderen: Henri Godfried Frans, landbouwer in Thorn; Peter, kapelaan in Maastricht en Susanne, kloosterzuster in Heerlen.
Door boedelscheidingen kwam de molen in bezit van de volgende leden van de familie Grispen:
In 1925 kregen Gertrud en Susanne Grispen de molen met aanhorigheden. Zij werden ieder voor de helft eigenaar. Vervolgens kwam de molen in bezit van Hendrik Jan Mathijs Grispen, landbouwer in Thorn; Godfried Hubert Grispen, molenaar later graanhandelaar in Thorn en Frans Grispen, landbouwer in Molenbeersel, die ieder voor 1/3 deel eigenaar werden.
Na boedelscheiding in 1955 werden Godfried Hubert (geboren in 1880) en Hendrik Jan Mathijs (geboren in 1882), ieder voor de helft eigenaar. Godfried was reeds van 1918 af molenaar op de Kraekermolen. Het bedrijf werd gevoerd onder de naam van Gebr. Grispen.

De Kraekermolen was een pittoresk gebouw met kleine vensters en een smalle deur. De karren moesten vanwege de kleine deur buiten gelost en geladen worden. De molen was wit gesaust, zoals de andere gebouwen en huizen in het witte stadje.
Voor de klanten had de molen als nadeel, dat de veel gebruikte kruiwagens en karren met maalgoed de helling van de Beekstraat moesten oprijden, die met Maaskeien of "kinderkopjes" was bestraat. Hoger wonende klanten waren daardoor eerder geneigd naar de windmolen of later naar de eveneens hoog gelegen motormaalderij in het dorp te gaan. Het ijzeren waterrad van de Kraekermolen was voorzien van houten schoepen en dreef een ijzeren gangwerk aan. De maalstoel bestond uit gietijzeren kolommen, waarop vier koppel 16-er stenen in een cirkel om het spoorwiel lagen. Eén koppel stenen had een tarwescherpsel; een tweede een rogge-scherpsel; met een ander werd veevoer gemalen.
De beek had echter zijn beperkingen en kon niet langdurig voldoende water leveren. Kort na 1930, toen Thorn op het elektriciteitsnet was aangesloten, werd op het gangwerk een elektromotor geplaatst, waardoor de gebruiksmogelijkheden werden vergroot.

De molen leed geen oorlogsschade. Bij andere gebouwen in Thorn hadden artilleriebeschietingen aanzienlijke vernielingen aangericht. De prachtige Stiftkerk verloor de torenspits, die in haar val het zeldzame orgel vernielde. Ook de stenen brug bij de molen in de Beekstraat en de weg naar de Belgische grens, kon bij de bevrijding op 25 september 1944 behouden blijven. Dit was te danken aan de snelle opmars van een kleine eenheid van de Belgische brigade van kolonel Piron, die later enige maanden in Thorn zijn hoofdkwartier had.

Omstreeks 1950 had molenaar Grispen om onbekende redenen het plan om een turbine te plaatsen. Het malen met stenen van enkelvoudig voergraan begon terug te lopen en het malen van mengvoeder met een hamermolen snel ingang te vinden. Grispen was zeventig jaar en had geen opvolger, omdat zijn enige zoon een ander beroep koos. In de jaren vijftig werd het stuwrecht door het waterschap afgekocht, in 1959 was het waterrad verwijderd. In 1963 werd Emilius Petrus Lambertus Grispen eigenaar. Hij deed de molen direct van de hand. Het gemeentebestuur liet toen de gelegenheid voorbij gaan om dit zeldzame pand, dat in uitstekende staat verkeerde, in eigendom te verwerven. Het molengebouw werd in 1963 verkocht aan Mechteld Janssen. In 1965 werd het molengebouw tot woning en weefatelier verbouwd en in de 'oorspronkelijke staat' van voor 1880 teruggebracht. Het gedeelte boven de beek, waarin het waterrad draaide, werd afgebroken, evenals de waterwerken. Alleen de naam herinnert nog aan de watermolen. Uitwendige vaste kenmerken, die op een molen zouden kunnen wijzen, zijn er niet meer.
Het gewilde molenhuis wisselde in korte tijd enige malen van eigenaar, die volledigheidshalve hierna worden gegeven. In 1971 werd de aannemer Leonard Joseph Corstjens in Thorn eigenaar; in 1972 Albert Francois Henri Taeymans uit 's-Gravenhage-Scheveningen; in 1976 de schrijfster Adriana Johanna Kooyman, echtgenote van Bastiaan Anne Knoppers.
-----

Maaseiker Notarissen 1623-1830:
"1682, 13 augustus, folio 10 v.
Peter Lafleur x Elisabeth Volquyns en Joannes Sweerts de Weerde gaan akkoord over het versterf van het kind van Jan Volquijns†.
1ste geeft aan 2de, 94 gulden 15 stuivers 3 ort en vervallen rente staande tot last van Mathijs Hendrickx, koper der Craeckermolen in Thorn gelegen. Voor een bedrag waarmee ze beiden tevreden zijn."
Paul Lammeretz, 23 feb. 2012.
nog waarneembaar
Woning/weefatelier Adriana.

aanvullingen

trivia
Het vorstendom Thorn en de molens

Het vroegere Land van Thorn was een rijksvorstendom dat als onafhankelijke staat deel uitmaakte van het Heilig Rooms Duitse rijk. Het vorstendom was verdeeld in vier kwartieren:
Het kwartier van Thorn, Stramproy, Grathem-Baexem en Ittervoort-Ell-Haler.
Aan het hoofd stond een vorstin. Zij was tevens abdis van het Stift dat in 992 werd gesticht en waar alleen adellijke vrouwen met tenminste acht kwartieren van moederszijde en acht kwartieren van vaderszijde mochten intreden. De stiftdames woonden in voorname huizen, gingen volgens stand gekleed en volgden ook die levensstaat met een kleine hofhouding. Zij legden geen kloostergelofte af en waren vrij om uit te treden en te trouwen. Alleen de vorstin-abdis legde de gebruikelijke geloften en de eed af. Ze deelde het bestuur met het kapittel, dat onder anderen uit kanunniken (priesters) bestond. De graven van Horne, zelf leenmannen van Gelre, waren voogd. Zij waren de eigenlijke beschermers van het Stift. Hun rol was vaak dubieus en het optreden van sommige graven was meer een plaag dan een bescherming voor het Stift en de bevolking.
Het unieke vorstendom werd in 1794 door de Franse troepen bezet en op 1 oktober 1795 bij de Franse Republiek ingelijfd. Het was geen zelfstandig gebied meer en maakte voortaan deel uit van het Departement van de Nedermaas. In 1797 werd het Stift opgeheven.
De eeuwenlange aanwezigheid van de geestelijke stichting, die leden van de voornaamste adellijke families uit Europa huisvestte, heeft tot heden haar stempel op het witte stadje gedrukt. Kerk, huizen, straten. pleinen, poorten en muren zijn de overgebleven getuigen van een cultuurrijk verleden. Alle eigendommen en bezittingen, ook buiten het vorstendom, werden door het Franse bestuur in beslag genomen. De leeggehaalde gebouwen werden tussen 1806 en 1817 voor een spotprijs openbaar verkocht en vervolgens gesloopt.

Het Stift had de volgende molens in het vorstendom:
twee watermolens in Thorn,
een windmolen, die tussen Thorn en Wessem stond;
een watermolen in Grathem:
een watermolen in Baexem;
een watermolen in Leveroy;
een watermolen in Ittervoort;
een water- en een windmolen in Stramproy
en de watermolens van Uffelsen en Beersel.
Alle molens werden verpacht. De overeenkomsten werden meestal voor een mensenleven of langer aangegaan. De overgang van de pacht op anderen werd door de wetgeving bemoeilijkt. Voor de boeren bijvoorbeeld waren dergelijke overeenkomsten zeer gunstig omdat het daardoor lonend was de gronden intensief te bewerken. De molens waren banmolens waarop het recht van molendwang en het maalrecht van toepassing was. De schepenbank van Thorn maakte bij geschillen gebruik van scheidsrechterlijke uitspraken en van uitspraken gebaseerd op het gewoonterecht. Tot het gewoonterecht behoort thans overal nog het water- of het stuwrecht.