Molen Het Rad van Avontuur, Zaandam-Oost

Zaandam-Oost, Noord-Holland
v

korte karakteristiek

naam
Het Rad van Avontuur
modeltype
Kantige molen, stellingmolen
functie
oliemolen
bouwjaar
verdwenen
toestand
verdwenen
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt  
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt
Ten Bruggencate-nr.
01083 c
oude dbnr.
V2041
Meest recente aanpassing
media-bestand
Molen 01083 c Het Rad van Avontuur (Zaandam-Oost)
deel van onderstaande foto

locatie

plaats
Zaandam-Oost
plaatsaanduiding
Aan weg en Zaan, tegenover het naar hem vernoemde pad.
gemeente
Zaanstad, Noord-Holland
streek
Zaanstreek
kadastrale aanduiding 1811-1832
Zaandam B (1) 21 Pieter Kort, koopman
geo positie
X: 116040, Y: 497140
N: 52.46063, O: 4.81397

constructie

modeltype
Kantige molen, stellingmolen
krachtbron
wind
functie
romp
achtkante bovenkruier
inrichting
Dubbel oliewerk
versieringen
Op alle vier de zijden van de vierkante onderbouw van het Rad van Avontuur, stond de naam van de molen geschilderd.

De molen had een eenvoudige baard met daarop twee jaartallen. Het jaartal dat links op de baard stond was 1648, het jaartal rechts is niet te lezen.
plaats bediening
stellingmolen
bediening kruiwerk
buitenkruier
plaats kruiwerk
bovenkruier
afbeelding van onze ondersteuners

geschiedenis

toestand
verdwenen
bouwjaar
verdwenen
gesloopt
wederopbouw
herbouwplannen
geschiedenis
De oliemolen het Rad van Avontuur werd gebouwd in 1648. Het is niet bekend door wie de molen is gebouwd, evenmin bestaat er een windbrief. Het bouwjaar is bekend doordat dit op de baard van de molen stond. De naam van de bouwheer van het Rad is niet bekend, wel bestaat over deze man, een schoenmaker, een aardige anekdote hoe hij op een slinkse manier aan een fortuin kwam, waarmee de molen werd gebouwd.
Het volgende verhaal is afkomstig uit Pieter Boorsma’s “Zaanse Windmolens” uit 1939.
“Het verhaal, dat de overlevering betreffende den bouw van het Rad, zoo werd de molen bij verkorting meestal genoemd, is, jammer genoeg, in de loop der tijden vergeten en komt ook in de voorhanden zijnde gegevens niet weer aan het licht. Op een, voor hem zeer zeker, goeden dag, begaf onze schoenmaker zich naar zijn leerkooper te Amsterdam en, per jacht aldaar aangekomen, wandelde hij van den IJkant naar de binnenstad.
Het toeval wilde, dat hij op dien tocht een tweetal personen inhaalde, die, in een druk gesprek gewikkeld, niet opmerkten hoe aandachtig zij beluisterd werden door den man die op korte afstand achter hen liep. En, al hadden zij hem waargenomen, allicht zouden zij dat weinig geteld hebben, omdat zij Engelsch spraken en niet konden vermoeden dat de schoenmaker die taal machtig was. Hoe hij die vreemde taal had kunnen leren, meldt de geschiedenis niet. Mogelijk was de aspirant molenbezitter te voren varensgezel geweest, en had hij zich gedurende die levensperiode het Engelsch eigen gemaakt. Hoe dat zij, onze man spitste op het horen der Engelsche taal zijn ooren, minder uit nieuwsgierigheid dan wel omdat het gesprek hem interesseerde om de taal zelf. Maar, al heel spoedig was het niet de taal, maar de inhoud van het gesprek welke zijn onverdeelde aandacht had. Hij hoorde, dat het tweetal een bod had gedaan op de lading huiden waarmee een, in het IJ liggend schip bevracht was en tevens, dat de kapitein zijn lading tegen den geboden prijs niet had willen afstaan en bovendien, dat deze zich “vrijgehouden” had ten opzichte van het verkopen van de huiden aan andere gegadigden indien die zich eventueel mochten opdoen. Uit het gesprek vernam hij voorts, dat de Engelsche kooplieden de huiden niet te duur vonden en zelfs dat zij zich al verkneukelden over het zoete winstje, dat zij aan hun koop dachten te behalen, want zoo redeneerden zij zo’n hele lading huiden is die schipper niet zoo spoedig kwijt.
’s Middags zouden zij zich weer naar het schip laten roeien om, indien de verkoper op zijn stuk bleef staan, den koop te sluiten zelfs indien dat zijn moest tegen hoger prijs, want, zoo vernam onze schoenflik, er bestond groot gebrek aan huiden in het Engelsche rijk.
Toen hij dat laatste gehoord had, wist de Oostzaandammer genoeg, hij liet zijn aanstaande slachtoffers “schieten” en vervolgde zijn weg; een stout plan rijpte in zijn brein en weldra stond de uitvoerbaarheid van het goed overdachte voornemen hem helder voor den geest. Met het begin der uitvoering maakte de speculant een aanvang zodra hij in den winkel van den leerkooper stond en dezen handelaar vroeg of hij voor eenige uren diens beste kleeren zou mogen dragen. De verbaasde man wilde natuurlijk weten, wat zijn klant “voor had”, met die verkleedpartij, maar ondanks allen aandrang, was deze niet genegen dit mede te deelen.
Ten slotte werd het verzoek toegestaan, en alras stapte de, nu deftig uitgedoschte schoenmaker naar het IJ, liet zich naar het zeeschip varen om, aan boord gekomen, met den kapitein tot zaken te komen. Als goed discipel van Mercurius wist hij den zeeman zolang te bepraten, dat deze misschien van gedachte, dat hij met het afwijzen van het bod der Engelschen den vogel over het touw had laten vliegen ~ hem de lading afstond voor nog minder dan hij den twee kooplieden gevraagd had.
De kapitein, zeker ook niet al te ontevreden over de transactie, nodigde den ontlaster van zijn schip aan tafel om gezamenlijk den maaltijd te gebruiken, welk aanbod gaarne werd aanvaard ~ want, zo zal de toch wel in spanning verkeerd hebbende, nieuwbakken koopman gedacht hebben:”tijd gewonnen is veel gewonnen”.
Of het maal hem erg gesmaakt zal hebben valt te betwijfelen, want de gedachte: als die Engelschen nu maar niet wegblijven, zal zijn geest meer bezig gehouden hebben, dan hem lief was.
Als zijn toeleg mislukt was, zou het niet lang geduurd hebben of de slimme klant was voor de “Heeren van den Gerechte” gebracht geworden en die waren toentertijd nu juist niet, wat men noemt: zoetsappig.
Doch Mercurius, die blijkbaar schik in het geval had, liet zijn ondernemenden volgeling niet in den steek. Nog voor deze van boord was, kwamen zijn verlossers de kajuit binnen en waren niet weinig verwonderd toen de kapitein zeide, dat de huiden hem niet meer toebehoorden en dat de heeren nu met zijn tafelgenoot hadden te onderhandelen, indien zijn koopers wenschten te worden. Na lang loven en bieden ~ de nieuwe eigenaar toonde zich allerminst toeschietelijk ~ werd de koop gesloten en de vermetel schoenmaker ging naar huis met, naar het verhaal luidt, een geldsom van Fl.100.000,- als “schoone winst”.
“Zonder avontuur vaart niemand wel”, zal daarna zijn devies zijn geweest en de molen die hij liet bouwen gaf hij den naam van Het Rad van Avontuur. Zijn tijdgenoten hebben van den bouwheer waarschijnlijk wel eens gezegd:

“Als ’t avontuur je assisteert, Dan gaat de wagen als gesmeerd”.


Oude Oostzijders wisten zich te herinneren, dat in de Oostzijde, nabij de Bloemgracht, een huis stond in welks kalf van het voordeurkozijn een schoen en het rad van avontuur waren uitgesneden. Dat huis werd, en zeker terecht, aangemerkt als de woning van den “geluksvogel”. Of het geld den man werkelijk geluk heeft aangebracht is niet meer na te gaan, daar zoals reeds in den aanhef werd medegedeeld, diens naam tot de vergetene behoort.”


Zoals al gezegd zijn er over de oprichting van het Rad van Avontuur, geen officiële documenten meer aanwezig. Het eerste bericht over het bestaan van de molen dateert van 21 mei 1663, wanneer hij tegen brand wordt verzekerd. In het contract wordt dan genoemd:”Sijmon Kroon, woonachtich opte Zaendijck, voor ’t Rat van Avontuijeren”.
Dit was dus niet meer de schoenmaker uit Oostzaandam, mogelijk was de man overleden, maar het is ook mogelijk dat hij zijn molen verhuurde.
In het begin van de achttiende eeuw komt het Rad van Avontuur in eigendom van Jan Simonsz. Verveen die ook olieslager is met de achter de Bloemgracht gelegen molen “de Brijpot”. Als op 14 juni 1727 in Zaandam het olieslagerscontract voor ladingen wordt opgericht, laat Jan Verveen de lading van zijn twee molens hierin opnemen. Enkele jaren later, op 1 juli 1733, wordt ook de opstal van de molen verzekerd bij het OC. Wanneer Verveen zijn molens verkocht is mij niet bekend, in ieder geval is hij nog in 1742 de gaandehouder van beide.
Op 10 mei 1777 wordt het volgende geveild:”Een hechte, sterke olymoolen genaamd ’t Rad van Avontuuren…volgens inventaris aan ’t bord geplakt. Staande en gelegen te Oostzaandam aan weg en Zaan, belent ten zuijden ’t pakhuijs de Christoffel en ten noorden de helling”. Er werd een bod gedaan van Fl.7000,-.
Het Rad van Avontuur werd nogmaals verkocht op 15 december 1810. “Een Capitale dubbelde olijmolen genaamd ’t Rad van Avontuure te Oostzaandam in de Noord. Berging voor 130 lasten zaad, 340 aamen oly en 40000 koeken. Verkocht voor Fl.3202,-. (buiten de overneming: inventarisstukken, gereedschappen en losse goederen).” Dit was een behoorlijke waardevermindering ten opzichte van 40 jaar geleden. Echter door de Franse overheersing kwamen wel meer bedrijfstakken in de problemen. De molen werd toen vermoedelijk gekocht door Cornelis Korff uit Zaandam, die later onder de firma C.Korff & Zn. opereerde, na zijn overlijden ging de firma verder onder de naam Fa. Weduwe Cornelis Korff en Zonen. Naast het Rad bezit de firma Korff ook de Westzaandammer oliemolen “de Groene Ridder”, die in 1884 werd afgestoten. De laatste eigenaar van het Rad van Avontuur was Cornelis Pietersz. Korff, hij laat de molen op 29 november 1905 uit het olieslagerscontract schrijven. Omstreeks die tijd probeert Korff de molen in bedrijf te houden door in loon te gaan proefmalen voor diverse fabrieken. In proefoliemolens werd gekeken wat de opbrengst was van een bepaalde partij zaad. Het plan mislukt echter en vermoedelijk komt het Rad van Avontuur hierna tot stilstand. In 1914 wordt de molen gekocht door de sloper. Hij laat het Rad van Avontuur in juni van dat jaar slopen. Het gehele oliewerk werd gedemonteerd en weer geplaatst in de Zaandijker oliemolen “de Zoeker”, alwaar het tot de dag van vandaag nog steeds in gebruik is.

Het Rad van Avontuur was als constructie uniek in de Zaanstreek. Het achtkant van de molen was omgeven door een grote houten vierkante “kist”. Het dak van deze ombouw van de molen deed tevens diens als stelling. Aan de binnenkant was deze ombouw voorzien van een extra vloer waar het zaad werd gestort. De koekenkasten zullen deels aan de zijkanten van de onderbouw hebben gezeten. Ten noorden van de molen bevond zich een klein schuurtje, waar zich mogelijk een van de oliebakken bevond. Door zijn vreemde bouw bleef de opslagcapaciteit van het Rad echter beperkt.


In het jaar 1891 werd er van overheidswegen uit een parlementaire enquête gehouden over de maatschappelijke omstandigheden van de arbeiders in Nederland. In de Zaanstreek, een van de grootste industriegebieden van Nederland, werden diverse verhoren afgenomen. Zowel de nachtblokmaalder van het Rad van Avontuur, Simon Blees, als Cornelis Pieter Korff worden verhoord, hieronder een gedeelte van vragen en antwoorden uit beiden verhoren.

Op 5 januari 1891 vond het verhoor van Simon Blees, oud 45 jaar, olieslagersknecht bij de firma Wed. C. Korff & Zonen, te Zaandam plaats.

Vraag 1209. De Voorzitter: Zijt gij altijd bij de firma Korff geweest?
Antw. Van mijn twaalfde jaar af, toen ik van school ben gekomen.
V. Wat is uw werk?
A. Acht uren aan de hei en acht uren aan de steenen.
V. Er wordt dus 16 uren per etmaal door u gewerkt, als er wind is, hoeveel rusttijd hebt gij daarin?
A. Tien minuten, als mijn jongen met het eten komt, ’s middags om 2 uur. Maar er komt van zelf al zooveel rusttijd, meer dan ik zelf zou wenschen, wanneer er geen wind is. Zoo hebben wij van af Zondag voor acht dagen nog maar twee nachten gewerkt.
V. Komt het wel voor, dat gij vijf of zes nachten in eene week te werken hebt?
A. Natuurlijk, het is wel gebeurd 14 nachten achter elkaar. Maar daarvan gaat men niet dood; ons werk is licht, handig en gauw. En als men dat niet kan, moet men maar geen olieslager worden. Maar mag ik u nu, eer u verder vraagt, eens iets vertellen? Ik ben twintig jaren getrouwd, en die arbeidsquaestie in de maatschappij is zeer groot; een blokmaler heeft brood, maar de mindere man heeft geen brood. Menigen keer zijn mijne tranen gevloeid, omdat ik mijne vrouw en mijn gezin niet geven kon, wat hun toekwam. Dat is een gruwel voor ons. Iedere 14 dagen krijg ik F17 geld en, met inbegrip van enkele emolumenten, moet ik het met F9 per week stellen. Ik heb toch geld noodig voor tabak, voor scheren, voor koffie, melk, enz. Ik heb 6 kinderen, waarvan 2 een beetje verdienen, maar het is niet voldoende om mijne vrouw te geven, wat ik haar geven moet.
Toen mijn vader stierf, had ik F30 schuld bij den meester, maar in den tijd van eene maand had ik al F30 oververdiend. Maar nadat vader is gestorven, hebben wij nooit meer zulk een gunstigen wind gehad, want vader zeide altijd:”hoe meer water ze dempen, hoe minder wind”. Als de Zuiderzee wordt gedempt, krijgen wij geen oostenwind meer; nadat de Haarlemmermeer werd drooggemaakt, zijn de stormen niet meer zoo als vroeger. Ik ben geen socialist, maar toch moest de patroon zeggen: laat ik een gulden meer geven, dan zijn wij in vrede en genoegen met elkander. Ik heb gelezen in de courant, dat de Koningin alles zal doen wat zij doen kan voor de arbeidende klasse. Ik hoop, dat er nu verandering komt, en bekwame burgers niet langer afhankelijk zijn.

V. Hoeveel dagen in het jaar maalt de molen?
A. Dat kan ik u niet zeggen. Wij heeten 16 uren te werken, maar het is gemiddeld niet meer dan 12 uren. Nu met het Kerstfeest heb ik drie zondagen te bed gelegen door de stilte.
V. Wat voert gij uit, als er windstilte is?
A. Overdag zijn wij dan toch aan den molen, van 8 tot 4 uur.

Vraag 1228. Hoe oud is de pletjongen in de molen?
A. Bijna 16 jaar.
V. Wanneer hij 16 jaar wordt, zal hij dan ook 16 uren werken?
A. Ja.
V. Waren er vroeger wel jongens van 12, 13 en 14 jaar, die ook 16 uren werkten?
A. Ja zeker. Mijne beide kinderen van 12 jaren hebben ook 16 uren gewerkt.
V. Konden die jongens er tegen?
A. Er tegen? De staat heeft gecommandeerd, om de jongens beneden de 16 jaren maar 11 uren te laten werken; maar dit kan ik u zeggen: het is een dolksteek voor de oude menschen. Een kind groeit tegen het werk in, maar nu moet een oude man bijspringen, omdat er geen pletjongen is. Het zou heel wat beter zijn, dat een man van 60 jaar 12 uren werkte. Wat gebeurt er nu? Zulke jongens, die om twee uur naar huis gaan, maken schandalen op straat. Daar heb je mijn jongen, die heeft rumour gemaakt bij het Leger de Heils, waarvoor hij zelfs gezeten heeft. Dat is nu het mooie gevolg van de wet.

Vraag 1250. Zoudt gij liever per week uw geld ontvangen, dan om de 14 dagen?
A. Dat zou wel aardiger zijn, want ’s Zaterdags is moeder wel eens verlegen.
V. En als ge het geld thuis brengt, moet moeder de vrouw daarmede dan betalen, wat zijn die afgeloopen 14 dagen gekocht heeft?
A. Dat moest er nog bijkomen! Dan kon ik wel een dolk in mijn lijf steken: neen ik ben vrij man, geen schuld hoor!
V. Is het de laatste dagen van de veertien dan wel eens erg schraal?
A. Dat gebeurt zat.
V. Gij zoudt derhalve liever per week betaald worden?
A. Nu, ’t is mij, toen mijne vrouw ziek was, overkomen, dat ik op woensdag geen geld meer had; mijn patroon heeft mij toen voorgeschoten. Er zou wat van komen, als een man moest huishouden!
V. Zijn er op den molen velen doof?
A. Dat vraagt gij zeker, omdat ik zoo schreeuw. Dat doe ik omdat mijn vader doof was en altijd riep: dondersche jongen, ik hoor je niet.
V. Er zijn veel dooven onder de olieslagers, niet waar?
A. Ja, hei-doof, maar ik heb er geen last van.

Een dag later, op 6 januari 1891, vindt het verhoor van Cornelis Pieter Korff, oud 36 jaar, stijfselfabrikant en olieslager, lid der firma Wed. C. Korff, te Zaandam plaats.

Vraag 1617. De Voorzitter: Om met de olieslagerij te beginnen: hebt gij meerdere molens?
Antw. Maar een, het Rad van Avontuur genaamd.
V. Ons is medegedeeld, dat in de wind-oliemolens, bij wind, geregeld 16 uren wordt doorgewerkt. Hoeveel rusttijd hebben de werklieden dan?
A. De knechts hebben bij doorgaanden wind een werktijd van 16 uren. Overwerk en Zondagsarbeid heeft zelden plaats. De knechts kunnen twee halve uren rust nemen om hun eten te gebruiken, maar uit eigenbelang laten zij dat na, omdat door hen op stuk gewerkt wordt. Zij zouden het anders zeer goed kunnen doen, omdat zij met hun vieren werken, en de drie overigen het dus best voor een half uur kunnen inloopen.
V. Hun verplichte werktijd is dus vijftien uren?
A. Juist.
V. Hoeveel dagen ’s jaars, denkt gij, dat er wind genoeg is om door te malen? Hebt gij bijv. over 1890, dat in dit opzicht een zeer ongunstig jaar was, daarvan aanteekening gehouden?
A. Het is mij niet mogelijk u dat, zelfs bij benadering, eenigszins behoorlijk op te geven. Dan eens blijft de wind 14 dagen achtereen doorwaaien, en dan weder is het 14 dagen stil.
V. Blijven de lieden op de dagen, waarop niet gemalen wordt, thuis?
A. De jongens wel, de volwassenen niet.
V. Hoe lang blijven zij dan echter aan den molen?
A. Een paar uren.
V. Komt het voor, dat er 14 dagen achtereen wordt gewerkt, wanneer de wind aanhoudt?
A. Het waait zelden zoo lang, dat er altijd even hard wordt gewerkt.
V. Een oliemolen heeft toch weinig wind noodig, niet waar?
A. Ja.
V. Dunkt u, wanneer er aanhoudend wind is, de arbeidsduur van 15 of 16 uren per etmaal niet te lang?
A. Ik geloof het niet.
V. Maar zij klagen misschien meer onder elkaar dan tegenover u?
A. Neen, als zij wat hebben, komen zij er altijd rond voor uit.

Vraag 1636. Zijn er verleden jaar bij de patroons geen pogingen aangewend om, in verband met dat feit, het loon te doen bepalen naar het aantal koeken en niet naar het last?
A. Ja, maar tot nu toe is er nog iets van gekomen.
V. Zou dat niet billijk zijn?
A. Ik geloof niet, dat de menschen er voordeel bij zouden hebben. Er zijn menschen, die ontevreden van aard zijn. Die lieden moeten toch ook niet uit het oog verliezen, dat de patroons nu ook, wanneer de molen niet werkt, soms 14 dagen lang toch een gedeelte van het loon geven, het zogenaamde staangeld. Dat bedraagt in de 14 dagen, naar ik meen, F 14,50, tegen F 23 het volle loon, en zoo in verhouding. Zitten de menschen verlegen, och dan leenen wij hun wat op latere afrekening.

Vraag 1642. Staat de molen ’s Zondags altijd stil?
A. Ja. Op enkele uitzonderingen na in Maart of April, als wij koeken te kort komen. Als zondagswerk te vermijden is, doet mij dat evenveel genoegen als den werklieden.
V. Begrijp ik het goed, dat de olieslagers een zeer ongeregeld leven hebben: van tijd tot tijd eenige stilte, maar deze afgewisseld door buitensporige drukte?
A. Als er weinig wind is, gaat de molen langzamer.
V. Maar de menschen blijven dan toch op den molen, en van familieleven is dan weinig of geen sprake. Verdwijnen de windmolens langzamerhand?
A. Ja, in den laatsten tijd zijn er heel wat weggegaan.
V. Acht gij het maar eene quaestie van tijd, dat zij alle zullen verdwijnen?
A. Ja, langzamerhand zullen er wel meer stoommolens komen, want de olie wordt op termijn verkocht, en bij stoom heeft men dus meer zekerheid omtrent het tijdstip van levering.
V. Uw pletjongen wordt, als ik mij niet vergis, dezer dagen 16 jaar?
A. Ja, vrijdag.
V. Gaat hij dan met de volwassenen mee op werken gedurende 16 uren?
A. Ja, dat wil hij wel.
V. Omdat hij dan meer verdient?
A. Neen, maar het is best voor hem, want tot nog toe ging hij om 6 uur heen, niet naar school, zooals ik hem dikwijls aangeraden heb, maar langs de straat loopen en naar het Heilsleger. Dat is niet goed voor zulke jongens.
V. Hoe lang hebt gij dien jongen?
A. Ruim 1 jaar.
V. Hoe lang werkte hij voor de invoering der arbeidswet? Deed hij toen mede met de volwassenen?
A. Neen, dan hebben wij hem pas een jaar gehad. Wij hebben eerst een ouderen gehad, die moest in dienst; voor dien jongen van 16 jaar heb ik onmiddellijk een biljet moeten vragen.
V. Vindt gij het niet betreurenswaardig, dat een jongen nog in den groei van zijn lichaam, van 16 tot 18 jaar, nachtarbeid moet verrichten, in elk geval 16 uren per dag moet werken.
A. Neen; wanneer het eene stoomoliefabriek was, zou hij het niet kunnen uithouden, maar bij een windmolen werkt hij dikwijls minder.

Vraag 1669. Neemt gij wel eens waar, dat de bout aan de hei niet ingeslagen wordt?
A. Dat gebeurt nooit.
V. Wordt de molen altijd stilgezet, wanneer er gesmeerd moet worden?
A. Hoewel ik daarop steeds attent maak, doen zij het toch niet altijd. Zij maken tegenwoordig echter veel gebruikt van een lap aan een stok, zooals door een der heeren, die ons bezocht hebben, is aangeraden, en daarbij bevinden zij zich zeer goed.

Tot zover een gedeelte uit twee verhoren van de parlementaire commissie voor arbeidsomstandigheden. Het geeft een aardig beeld van die "goeie" oude tijd.

Bronnen:
- “de Zaende” 3e jaargang 1948 blz.225
- “de Zaende” 2e jaargang 1947 blz.134
- “Het Olieslagerscontract” R. Couwenhoven 2002 blz.50/ 106
- ”Enquête, gehouden door de staatscommissie 3e afdeeling De Zaankant” 1891 blz. 62-64/ 79-81
- “Duizend Zaanse Molens” P. Boorsma 1968 blz.138
- “Molens in de Zaanstreek in oude ansichten deel 2” T. Neuhaus 1987 blz.14
- “Gedenkboek van het olieslagerscontract” 1912
- “Zaanse windmolens” P. Boorsma 1939 blz. 165-169
F. Rol.

aanvullingen

trivia
Oliemolen "het Rad van Avontuur", achtkante bovenkruier op groot ondervierkant met schuur, te Zaandam-Oost aan weg en Zaan tegenover het naar hem vernoemde pad. Bouwjaar 1648, gesloopt in 1914.
-----

Vereniging De Zaansche Molen is van plan deze molen te herbouwen aan de Zaanse Schans, op Landje de Haan. In de grote vierkante onderbouw moeten een informatiecentrum en toiletvoorzieningen komen, en Cacaolab kan op deze plek behouden blijven. De bouw zal naar schatting wel vijf jaar duren en miljoenen kosten.
Bron: "Nieuwe molen op de Zaanse Schans", art. door Ronald Massaut in Noordhollands Dagblad, 28 mei 2018.